HP Application Lifecycle Management Leesmij
Softwareversie: 12.50
Releasedatum document: September 2015
Releasedatum software: September 2015
Dit bestand bevat de volgende informatie over ALM 12.50:
Raadpleeg de documentatieset voor uitvoerige informatie over ALM. U opent de ALM-documentatie via het ALM-hoofdvenster door Help > ALM Help te kiezen.
Als u wilt controleren op recente updates van ALM-documentatie of als u wilt verifiëren dat u de meest recente editie gebruikt, bezoekt u de website HP Software Product Manuals (hiervoor is een HP Passport vereist).
Opmerking: Documentatie voor ALM-extensies vindt u via: https://hpln.hp.com/group/application-lifecycle-management.
Voor een lijst met nieuwe functies in ALM 12.50 raadpleegt u HP Application Lifecycle Management Wat is er nieuw, informatie die beschikbaar is op: http://almhelp.saas.hp.com/en/12.50/doc_library/online_help/Content/What_New/wn_alm_1250.htm.
Als u ALM 12.50 installeert op een computer die geen vorige versie van ALM bevat, voert u de volledige installatie-instructies uit, zoals wordt beschreven in de HP Application Lifecycle Management Installatie- en upgradehandleiding.
Als u een upgrade uitvoert van versie 12.0x en lager naar ALM 12.50, verwijdert u de bestaande versie van ALM en voert u de volledige installatie-instructies uit, zoals wordt beschreven in de HP Application Lifecycle Management Installatie- en upgradehandleiding.
Als u Performance Center 12.50 voor de eerste keer installeert of een upgrade van een vorige versie uitvoert, voert u de volledige installatie-instructies uit, zoals wordt beschreven in de HP ALM Performance Center Installatiehandleiding.
Als een vereiste voor de installatie van Performance Center 12.50 moet u ALM 12.50 installeren.
In het volgende gedeelte worden de systeemvereisten beschreven voor de installatie van ALM en Performance Center.
Zie https://hpln.hp.com/page/alm-qc-enterprise-technical-specifications voor de meest actuele systeemvereisten en ondersteunde omgevingen.
Opmerking: HP ALM 12.50 en HP Quality Center Enterprise 12.50 zijn getest op basis van FDCC-voorschriften.
Dit gedeelte bevat de volgende onderdelen:
Dit gedeelte bevat de systeemvereisten voor de server en configuraties voor de installatie van HP ALM 12.50 op Windows en Linux.
De volgende tabel bevat de minimale hardwarevereisten voor de installatie van ALM op een servermachine:
CPU |
Windows: Quad Core AMD64-processor of gelijkwaardige x86-compatibele processor Linux: Quad Core AMD64-processor of gelijkwaardige x86-compatibele processor |
Geheugen (RAM) | 8 GB |
Beschikbare schijfruimte | 8 GB |
De volgende tabel bevat de aanbevolen configuraties voor elk besturingssysteem:
Besturingssysteem | Databaseserver | Webserver |
---|---|---|
Microsoft Windows Server 2012 R2 | Microsoft SQL Server 2014 | Microsoft IIS 8.5 |
Red Hat Enterprise Linux 6.x 64-bits | Oracle 12c | Apache 2.2 |
De volgende tabel bevat alle ondersteunde ALM-serverconfiguraties.
Voor de beste prestaties en snelle ondersteuningsoplossingen kunt u echter het beste een van de Aanbevolen ALM-serveromgevingen gebruiken.
Besturingssysteem |
Opmerking:
|
Databaseserver |
Opmerking:
|
Toepassingsserver | De functionaliteit van de toepassingsserver is nu in het ALM-platform ingebouwd en er hoeft geen toepassingsserver van derden (WebLogic, WebSphere en JBoss) van versie 11.50 en later te worden geïnstalleerd. De HP ALM-toepassingsserver gebruikt JDK7 (1.7) en ondersteunt 64-bits JVM. |
Webserver |
Opmerking:
|
Virtuele omgeving |
VMWare ESX/ESXi Server 5.0 en later Opmerking: HP ALM/QC is gecertificeerd om te werken met VMWare ESX/ESXi. Dankzij de snel evoluerende architecturen van virtualisatieleveranciers (zoals Hyper V of Citrix) ondersteunt HP ALM/QC de gevirtualiseerde omgevingen en werkt het zoals bedoeld, zolang als de bovengenoemde leverancier volledige compatibiliteit van de gevirtualiseerde omgeving garandeert voor de voor HP ALM/QC goedgekeurde systeemvereisten voor fysieke hardware. |
Volledige schijfversleuteling | Volledige schijfvergrendeling (FDE/Full Disk Encryption) wordt voor alle systeemcomponenten ondersteund, zoals database, server, opslagplaatsserver en clientmachines. Implementatie van FDE is niet van invloed op systeemprestaties. Neem voor informatie contact op met de leverancier die de versleuteling verschaft. |
Hierna vindt u de systeemvereisten voor het clientsysteem en de configuraties voor de installatie van een HP ALM/HP Quality Center Enterprise-client:
CPU |
Core duo 1,6 Ghz (of sneller) of gelijkwaardige compatibele processor |
Geheugen (RAM) | 2 GB |
Beschikbare schijfruimte | 2 GB |
De volgende tabel bevat de aanbevolen clientconfiguratie:
Besturingssysteem | Browser | Office Suite |
---|---|---|
Microsoft Windows 8.1 64-bits | Microsoft Internet Explorer 11 | Microsoft Office 2013 32-bits |
De volgende tabel bevat alle ondersteunde ALM Desktop-clientconfiguraties.
Voor de beste prestaties en snelle ondersteuningsoplossingen kunt u echter het beste een van de Aanbevolen ALM-clientomgevingen gebruiken.
Vereisten |
|
Besturingssystemen |
Opmerking:
|
Browsers |
Opmerking: Voor klanten die invoegtoepassingen met beperkingen in hun browser gebruiken, zoals ActiveX, kan HP ALM worden geladen in de Explorer-invoegtoepassing van HP ALM. Zie de HP Application Lifecycle Management Installatie- en upgradehandleiding voor meer informatie over het downloaden en installeren van de invoegtoepassing. |
Office-suites |
|
Virtuele omgevingen |
Opmerking: HP ALM is gecertificeerd voor Citrix XenApp, Microsoft Terminal Services en Remote Desktop Services. De door virtualisatieleveranciers verschafte architecturen veranderen snel. Zolang de bovengenoemde leverancier volledige compatibiliteit van de gevirtualiseerde omgeving garandeert voor de voor HP ALM goedgekeurde systeemvereisten voor fysieke hardware, functioneert HP ALM zoals ontworpen. |
Andere configuratie-instellingen |
Schermresolutie: 1024 x 768 (minimaal) DPI-instelling: 100% |
De volgende tabel bevat de systeemvereisten voor de installatie van HP ALM Lab Service voor externe testuitvoering:
Processor |
2,2 GHz of sneller |
Geheugen (RAM) |
Minimaal: 1 GB Opmerking: Werkelijke geheugenvereisten zijn afhankelijk van het aantal invoegtoepassingen. |
Beschikbare schijfruimte |
Minimaal: 1 GB Opmerking: Uw systeemschijf moet ook extra 120 MB beschikbare ruimte bevatten. |
Besturingssysteem | De ondersteunde besturingssystemen voor ALM Lab Service worden afgeleid van de besturingssystemen van andere programma's, zoals Unified Functional Testing (UFT), Business Process Testing (BPT) en VAPI XP. Raadpleeg uw productdocumentatie voor meer informatie over de ondersteunde besturingssystemen. |
Besturingssystemen die automatisch aanmelden ondersteunen |
|
In dit gedeelte worden de systeemvereisten beschreven voor de installatie van ALM voor Performance Center en Performance Center-componenten.
De volgende tabel bevat de systeemvereisten voor de installatie van een Performance Center-server.
Processor |
Dual Core 2,2 GHz of sneller |
Geheugen (RAM) | Minimaal: 8 GB |
Beschikbare schijfruimte | Minimaal: 8 GB |
Schermresolutie |
Microsoft Windows: 1366 x 768 of hoger Mac-besturingssysteem: 1280 x 800 of hoger |
Besturingssysteem |
|
Browser |
|
Webserver | IIS 7.5, 8.0 of 8.5 |
In de volgende tabel wordt de aanbevolen configuratie voor Performance Center-servercomponenten beschreven. Deze dienen samen met de Aanbevolen ALM-serveromgevingen te worden gebruikt.
Performance Center-besturingssysteem |
Microsoft Windows 2008 R2 (SP1) 64-bits Microsoft Windows 2012 R2 64-bits |
Hostbesturingssysteem |
Microsoft Windows 2008 R2 (SP1) 64-bits Microsoft Windows 2012 R2 64-bits |
De volgende tabel bevat de systeemvereisten voor de installatie van een Performance Center-host en een zelfstandige installatie van Load Generator onder Windows.
Processor |
Dual Core 2,2 GHz of sneller |
Geheugen (RAM) |
Minimaal: 8 GB |
Beschikbare schijfruimte | Minimaal: 50 GB |
Besturingssysteem |
|
De volgende tabel bevat de ondersteunde besturingssystemen en CPU-typen voor een zelfstandige installatie van Load Generator op Unix-systemen.
Processor |
CPU-type: Intel Core, Pentium, Xeon, AMD of daarmee compatibel Snelheid: 1,6 GHz of sneller (aanbevolen) |
Besturingssysteem |
|
Geheugen (RAM) |
Aanbevolen: 4 GB |
Beschikbare schijfruimte | Minimaal: 500 MB |
In de volgende tabel worden de systeemvereisten beschreven voor een zelfstandige installatie van VuGen en een zelfstandige installatie van Analyse.
Processor | Dual Core 2,2 GHz of sneller |
Geheugen (RAM) |
Aanbevolen: 8 GB |
Beschikbare schijfruimte | Minimaal: 50 GB |
Schermresolutie | Minimaal: 1366 x 768 |
Besturingssysteem |
|
Browser |
Microsoft Internet Explorer 9, 10, 11 (Het verdient aanbeveling om de standaardinstellingen van IE te handhaven.) |
In de volgende tabel worden de systeemvereisten voor MI Listener weergegeven.
Processor | Dual Core 2,2 GHz of sneller |
Geheugen (RAM) |
Aanbevolen: 8 GB |
Besturingssysteem |
|
Beschikbare schijfruimte | Minimaal: 40 GB |
Raadpleeg ALM Integration Support Matrix voor meer informatie over de ondersteunde ALM-integraties.
Dit gedeelte bevat de volgende onderdelen:
Oracle:
Belangrijk: mogelijk worden de prestaties in ALM minder wanneer u met meer dan 500 projecten in Oracle werkt. Als u de prestaties wilt verbeteren, verdient het aanbeveling om een PAL-gerelateerde onderhoudstaak (een functie van het Performance Center) uit te schakelen. Zie HP Software Self-solve knowledge base-artikel KM01357239 (https://softwaresupport.hp.com/group/softwaresupport/search-result/-/facetsearch/document/KM01357239) voor meer informatie.
De databasemodus van Oracle Container wordt niet ondersteund in ALM 12.50.
Microsoft SQL-database: Wanneer u een upgrade uitvoert op het bestaande databaseschema voor sitebeheer of een upgrade uitvoert op een kopie van het bestaande schema op een SQL-server met SQL Server-verificatie, moet de gebruiker td in de database aanwezig zijn en eigenaar zijn van alle gebruikerstabellen.
Oplossing: Gebruik de volgende SQL-opdracht om een update uit te voeren op de tabeleigenaar in de database: sp_changeobjectowner '<table_name>', 'td'.
Proefversie: Als u de configuratiewizard van de HP ALM Server meerdere malen uitvoert om een ALM-proefversie van dertig dagen te vernieuwen, schendt u het evaluatieversiebeleid en maakt u inbreuk op de nalevingsstandaarden. U loopt het risico dat de volledige licentiekosten aan u worden berekend.
Licentiebeheer: ALM is bijgewerkt en ondersteunt nu het beheer van een nieuw licentietype Benoemde licentie. HP Quality Center Enterprise Edition blijft gelijktijdige licentietypen ondersteunen, maar het type Benoemde licentie wordt niet ondersteund.
Wanneer een project wordt hersteld of geïmporteerd op een server met een wachtwoord voor vertrouwelijke gegevens, dat verschilt van het wachtwoord op de server waarop het project oorspronkelijk is gemaakt, treedt een fout op. Het bericht Ophalen van eenvoudige sleutelentiteit is mislukt
verschijnt wanneer toegang wordt verkregen tot de in de databaselaag versleutelde gegevens. Om dit probleem te voorkomen moet u ervoor zorgen dat de server met dezelfde wachtwoordzin voor vertrouwelijke gegevens wordt geïnstalleerd als de wachtwoordzin van de oorspronkelijke server.
Als geen PDF-viewer op de servermachine is geïnstalleerd, reageert de Help-knop in de configuratiewizard van HP ALM Server niet.
Oplossing: Installeer Acrobat Adobe of compatibele software en controleer of de software is geconfigureerd om PDF-bestanden automatisch te openen. U kunt de HP Application Lifecycle Management Installatie- en upgradehandleiding ook rechtstreeks openen via: <ALM-installatiemap>\application\20qcbin.war\Help\doc_library\pdfs\Install.pdf.
Snelkoppelingen: Na installatie van ALM zijn geen snelkoppelingen op het bureaublad gemaakt.
Oplossing: Gebruik de snelkoppelingen in het menu Start van HP ALM Platform of maak een snelkoppeling op het bureaublad vanuit de map <ALM-installatiemap>\bin.
Install Anywhere is het product van derden dat voor de ALM-serverinstallatie wordt gebruikt. Het dollarteken ($) is een gereserveerd teken in Install Anywhere. Als u het dollarteken ($) in een bewerkbare tekstparameter wilt gebruiken, vervangt u $ door $DOLLAR$
.
Jetty
Vanaf ALM 12.20 wordt Jetty 9 gebruikt waarmee het AJP-protocol niet meer wordt ondersteund. Als u eerder AJP-verbinding met ALM Jetty hebt gebruikt via een frontend-webserver (Apache of IIS), wordt het aanbevolen over te schakelen op een HTTP-connector. Zie http://wiki.eclipse.org/Jetty/Howto/Configure_AJP13 voor meer informatie.
In ALM 12.20 wordt op Jetty een upgrade uitgevoerd van versie 5 naar versie 9. Voordat u een upgrade naar ALM 12.50 uitvoert, controleert u de instellingen in jetty.xml (<ALM Server-map>\conf\jetty.xml). Als SSL is ingeschakeld, dient u een nieuw servercertificaat te verkrijgen of het bestaande certificaat te kopiëren door de volgende stappen uit te voeren:
Kopieer het certificaatbestand naar de doelserver na de installatie van ALM 12.50.
Configureer een beveiligde verbinding op Jetty. Volg de procedure voor het beveiligen van Jetty, zoals wordt beschreven in de HP ALM Installatie- en upgradehandleiding.
ALM-installatie: De DNS-naam mag geen onderstrepingsteken "_" bevatten in de opslagplaatslocatie.
Oplossing:
Vervang deze door een IP-adres.
U kunt in Site Administration ook klikken op het tabblad Siteconfiguratie. Bewerk vervolgens BASE_REPOSITORY_PATH en wijzig de standaardopslagplaatslocatie. Zie HP Software Self-solve knowledge base-artikel KM189843 (https://softwaresupport.hp.com/group/softwaresupport/search-result/-/facetsearch/document/KM189843) voor meer informatie.
Clientcertificering: Bij een poging de ALM-client te laden, verschijnt er mogelijk een fout dat de initialisatie is mislukt. Dit kan gebeuren als het nieuwe hoofdcertificaat ontbreekt op de clientmachine. Zie het volgende Verisign-artikel voor informatie over Verisign-codeondertekening: https://knowledge.verisign.com/support/ssl-certificates-support/index?page=content&id=AR1747&actp=search&viewlocale=en_US.
Oplossing: Installeer de 2048-bits hoofd- en tussencertificaten voor codeondertekening. Zie voor informatie het volgende Verisign-artikel: https://knowledge.verisign.com/support/ssl-certificates-support/index?page=content&id=SO19140&actp=search&viewlocale=en_US.
Antivirussoftware die op een clientmachine is geïnstalleerd, kan de implementatie van ALM-clientbestanden verstoren. De implementatie kan beduidend trager worden.
Oplossing: Voer een update uit op de antivirussoftware en virusdefinitiebestanden. Als het probleem hierdoor niet wordt opgelost, schakelt u de antivirussoftware uit voordat u ALM installeert.
Als een niet-beheerder met rechten om ActiveX-besturingselementen te installeren, klikt op de gele informatiebalk om ALM te installeren, mislukt de clientinstallatie.
Oplossing: Niet-beheerders moeten bij voorkeur geen ActiveX-besturingselementen installeren en mogen alleen de koppeling op de startpagina gebruiken om de ALM Platform Loader te downloaden.
De volgende vereiste is van toepassing als een forward-proxy met basisverificatie wordt gebruikt tussen de server en clientmachines. Voordat de eerste verbinding met de ALM-server tot stand wordt gebracht, moet elke ALM-client de proxy-gebruikersreferenties configureren met behulp van de Webgate Customization Tool. U kunt de tool starten door op de ALM-clientmachine naar het volgende pad te gaan en op de betreffende koppeling te klikken:
http://<ALM-servernaam>[<:poortnummer>]/qcbin/Apps/
Navigeer in WebGate Customization naar het gebied Proxyreferenties, schakel het selectievakje Deze referenties gebruiken in en typ waarden in de vakken Proxygebruikersnaam en Proxywachtwoord. Klik op Opslaan en vervolgens op Sluiten.
Migratie projectopslagplaats:
Terwijl de migratie van de opslagplaats wordt uitgevoerd, kunt u het project niet exporteren of een nieuw project maken door gegevens uit het bestaande project te kopiëren.
Als u terwijl de migratie van de opslagplaats wordt uitgevoerd een project op een ALM-server deactiveert en het project op een andere ALM-server herstelt, wordt het project niet tussen beide servers gesynchroniseerd en kan het beschadigd raken.
Oplossing: In plaats van het project te deactiveren verwijdert u het project van de eerste ALM-server.
De volgende beperking kan zich aandienen wanneer een bestand handmatig wordt toegevoegd of wanneer een bestaande bestandsnaam rechtstreeks in de opslagplaats wordt gewijzigd terwijl de opslagplaatsmigratie wordt uitgevoerd: Het bestand blijft in de oude opslagplaats aanwezig zonder vermelding in het opslagplaatsmigratierapport.
Oplossing: Verwijder het bestand handmatig uit de opslagplaats nadat de migratie is voltooid.
Het migreren van de opslagplaats duurt erg lang vanwege het verschijnen van talloze foutopsporingsberichten.
Oplossing: Stel het logboekregistratieniveau in op Waarschuwing.
Terwijl de migratie van de opslagplaats wordt uitgevoerd, mag u geen back-up van de database of het bestandssysteem maken.
Oplossing: Als het essentieel is om een back-up van de database of het bestandssysteem te maken voordat de migratie van de opslagplaats is voltooid, onderbreekt u eerst de opslagplaatsmigratie en deactiveert u het project. Raadpleeg de HP Application Lifecycle Management Installatie- en upgradehandleiding voor meer informatie.
Als u een project wilt upgraden waarvoor extensies zijn ingeschakeld, moeten dezelfde extensies in de nieuwe versie beschikbaar zijn. Voordat een upgrade op het project wordt uitgevoerd, moet de beschikbaarheid van deze extensies in de nieuwe versie worden gecontroleerd. Neem contact op met uw systeembeheerder voor meer informatie.
Opgeslagen procedures: ALM-upgrade mislukt bij een poging projecten te upgraden die opgeslagen procedures bevatten die zijn gemaakt door een gebruiker die niet over de vereiste rechten beschikt voor het upgradeprojectproces.
Oplossing: Sla de opgeslagen procedures op en verwijder ze vóór de upgrade en plaats ze terug als de upgrade is gelukt. U kunt ook de databasegebruiker van de opgeslagen procedures wijzigen in een gebruiker die over de vereiste upgraderechten beschikt.
ALM voert geen upgrade op projecten uit als de ALM-opslagplaats een station met stationsaanduiding (niet-UNC-pad) gebruikt als het basispad voor opslagplaatsen.
Oplossing: Wijzig het basispad voor opslagplaatsen van een absoluut pad in een UNC-pad op het tabblad Siteconfiguratie van Site Administration.
Prioriteiten bepalen voor het upgraden van projecten: Bij het upgraden van projecten worden in ALM geen prioriteitwaarden gebruikt die zijn gedefinieerd in het dialoogvenster voor prioriteitbepaling van projecten.
Databaseschema:
Wanneer het projectschema in Oracle door de gebruiker gedefinieerde tabellen of weergaven bevat met veldnamen die hetzelfde zijn als de vooraf gedefinieerde veldnamen van het ALM-project, heeft dit inconsistent gedrag tot gevolg.
Oplossing: Wijzig de naam van de velden van de door de gebruiker gedefinieerde tabellen en weergaven zodat deze uniek zijn.
In ALM kan geen upgrade worden uitgevoerd op projecten als de grootte van het veld LN_LINK_TYPE is veranderd.
Microsoft SQL-database: Wanneer u werkt met een hoofdlettergevoelige SQL-database, mislukt het upgradeproces als het uitzonderingenbestand een extra tabel bevat met een naam in kleine letters.
Oracle: Wanneer u een upgrade uitvoert op ALM-projecten in een Oracle-database, kan de grootte van het Oracle Rollback Segment (RBS) toenemen bij het uitvoeren van grote transacties. Wanneer u een upgrade uitvoert op grote projecten (met een databasegrootte van meer dan 2 GB), wordt aanbevolen om de RBS-grootte te verhogen voor de duur van de upgrade zodat er ten minste 3 GB vrij is. Na de upgrade kunt u de RBS-grootte weer terugzetten.
Om gebruik te kunnen maken van de ALM-functie voor opnieuw verbinden van sessies, moet minimaal gebruik worden gemaakt van de optie Belangrijke wijziging voor het opslaan van aanpassingen. Nadat een project is bijgewerkt naar ALM 12.50, moet de projectbeheerder het recht Belangrijke wijziging toestaan voor aangepaste gebruikersgroepen controleren en eventueel aanpassen om het aantal gebruikers met dit recht te minimaliseren.
Oracle: Na de installatie van ALM 12.x met Een kopie van het bestaande schema upgraden als ALM een kopie heeft kunnen maken van LAB_PROJECT, worden in het verificatierapport ontbrekende indexen, triggers, reeksen en beperkingen weergegeven. Zie HP Software Self-solve knowledge base-artikel KM00912265 (https://softwaresupport.hp.com/group/softwaresupport/search-result/-/facetsearch/document/KM00912265) voor meer informatie.
Nadat een project met ingeschakeld versiebeheer is geïmporteerd vanuit een project waarvoor de uitbreiding Enterprise Integration Module for SAP Solutions is ingeschakeld, kan de gebruiker geen tests maken via de module Testplan.
Oplossing: Herstel het project via Site Administration.
Sjablonen: Wanneer een sjabloon wordt gemaakt door een bestaande sjabloon of een bestaand project te kopiëren of wanneer een bestaande sjabloon wordt geïmporteerd, wordt de optie om versiebeheer in te schakelen foutief weergegeven. Op basis van de bronsjabloon of het bronproject wordt de sjabloon in ALM gemaakt terwijl versiebeheer is in- of uitgeschakeld.
Project importeren: Nadat een projectbestand naar ALM wordt geïmporteerd, kunt u geen bestand importeren dat groter is dan 2 GB.
U kunt bij het maken van een project niet de tekens °
, µ
en §
in de projectnaam of domeinnaam gebruiken.
Project kopiëren:
Wanneer een project wordt gekopieerd, worden niet-standaard waarden in de tabel DATACONST niet gekopieerd, bijvoorbeeld de parameter REPLACE_TITLE.
Oplossing: Voer de waarden handmatig in de tabel DATACONST van het doelproject in nadat het project is gekopieerd.
Als het project te groot is, kan een time-outfout tijdens de uitvoering optreden wanneer een project wordt gekopieerd.
Bij het toepassen van de parameter REPLACE_TITLE op de modules Beheer, Testresources en Dashboard wordt alleen de modulenaam in de zijbalk van ALM vervangen.
Bij het terugzetten van een project moet u het bestand dbid.xml in de projectopslagplaats selecteren. Dit zorgt ervoor dat het project de oorspronkelijke ID behoudt. Als een project niet de oorspronkelijke ID heeft, werken de volgende functies voor diverse projecten niet naar behoren: aanpassing van diverse projecten, importeren en synchroniseren van bibliotheken en diagrammen voor diverse projecten.
Wanneer zich een proxyserver tussen de gebruiker en de ALM-server bevindt, kan het voorkomen dat de gebruiker een e-mail ontvangt met de URL van de ALM-server in plaats van de proxyserver. De gebruiker kan dan niet naar ALM navigeren op basis van de URL in de e-mail.
Oplossing: Configureer de URL met de siteparameters ENTITY_LINK_HOST en ENTITY_LINK_PORT.
Een QCP-bestand kan niet van een eerdere hoofdversie worden geïmporteerd. Als u een poging doet, is het foutbericht dat u ontvangt niet duidelijk en wordt hierin geen reden voor de fout gegeven.
Wanneer een kolom waarin een waarde van Null niet is toegestaan, wordt toegevoegd aan BP_ITERATION (of aan de bijbehorende BL- en HIST-tabellen), mislukt de upgrade van het project naar ALM met de fout "onvoldoende kolommen"
.
Oplossing: Verwijder de extra kolommen uit de tabel.
Vanaf ALM 11.x en later worden symbolische koppelingen naar werkelijke paden geconverteerd. De fysieke mappen van ALM-domeinen en -projecten zijn werkelijke paden. Deze kunnen niet dynamisch worden gewijzigd Zie HP Software Self-solve knowledge base-artikel KM01002101(https://softwaresupport.hp.com/group/softwaresupport/search-result/-/facetsearch/document/KM01002101) voor meer informatie.
Als de kopieerbewerking van een project wordt onderbroken (bijvoorbeeld als de server onbeschikbaar wordt), blijft het bronproject inactief en kan het vanuit Site Administration niet worden geactiveerd.
Oplossing:
De volgende beperking is van toepassing in geüpgrade projecten waarin aan gebruikersgroepen het recht Maken zonder het recht Bijwerken wordt toegewezen: Wanneer een nieuwe entiteit wordt gemaakt, zijn alle entiteitvelden alleen-lezen. De gebruiker kan de entiteit dus niet maken.
Oplossing: Wijs ook het recht Bijwerken toe aan entiteiten waaraan het recht Maken is toegewezen.
Gebruikersgroepen die zijn gemaakt op basis van de groep Prestatietestspecialist, kunnen geen persoonlijke hosts toevoegen, zelfs als een dergelijk recht in Projectaanpassing is verleend.
Kan geen gebruikerseigenschappen in Projectaanpassing opslaan terwijl de projectbeheerder eigenschappen van een andere gebruiker aan het wijzigen is.
Oplossing: Wacht totdat de projectbeheerder Projectaanpassing afsluit.
Het herstellen van een project dat eerder was gekoppeld aan een sjabloon op een andere server zonder de sjabloon, zorgt ervoor dat Projectaanpassing alleen-lezen wordt.
Oplossing: Wis de databasetabel Linked_Template_Items, start de server opnieuw en meld u opnieuw bij het project aan.
Projectaanpassing toegepast op gekoppelde projecten vanuit een sjabloonproject kan worden bewerkt met OTA (Open Test Architecture).
IPv6-ondersteuning: ALM kan op IPv6-systemen werken. ALM wordt echter ontwikkeld binnen een IPv4-omgeving. Dit betekent dat in ALM:
gegevenscommunicatie mogelijk is via IPv4-transport.
managementcommunicatie kan plaatsvinden via IPv4-transport.
de aanwezigheid van de IPv4-netwerkstack vereist is.
Aanmelding bij ALM met dezelfde gebruikersnaam op machines met verschillende landinstellingen kan resulteren in een fout bij aanmelding of bij navigatie tussen modules of naar Projectaanpassing.
Microsoft Windows 2008 R2 SP. Wanneer het dialoogvenster Opslaan als wordt gebruikt en een bestand wordt geselecteerd, wordt de ingevoerde bestandsnaam genegeerd. Het bestand wordt opgeslagen onder de naam van het geselecteerde bestand.
Als u werkt met de functie Tekst zoeken of Geavanceerde filters en het systeem wordt zwaar belast, heeft dit impact op de prestaties van het systeem. In dat geval is herhaalde fijnstelling en optimalisatie van uw omgeving en met name uw databaseserver vereist. Indien nodig worden in de toekomst patches verstrekt om deze problemen op te lossen.
Als u het filter Gegevens verbergen gebruikt om gegevens in een bepaalde map van een bepaalde gebruikersgroep te verbergen en de map vervolgens verwijdert, kan een gebruiker die tot de groep behoort, zich niet bij ALM aanmelden.
Oplossing: Een projectbeheerder moet het filter Gegevens verbergen wijzigen in Projectaanpassing.
Unicode-ondersteuning. De volgende ALM-functies hebben geen Unicode-ondersteuning:
Workflow-scripteditor: beschikbaar in Projectaanpassing.
Automatische uitvoering: beschikbaar via de module Testlab
Systeeminformatie: beschikbaar via de Bijlage-weergaven, wanneer u klikt op de knop Systeeminfo
Schermopname / Snapshot: beschikbaar via de Bijlage-weergaven, wanneer u klikt op de knop Snapshot
Wizard Vereiste naar test: beschikbaar via de module Vereisten, bij het uitvoeren van de opdracht Converteren naar tests
Test genereren: beschikbaar via de module Vereisten, bij het uitvoeren van de opdracht Test genereren
VAPI-XP-scripteditor: een besturingselement dat is ingesloten in de Script-weergave in de module Testlab
Documentgenerator: beschikbaar in het hoofdmenu van ALM
Excel-rapporten: beschikbaar via de module Dashboard, bij het weergeven van een Excel-rapport
Site Administration
Bestanden die groter zijn dan 4 gigabyte kunnen niet naar ALM worden geüpload, bijvoorbeeld bijlagen, testresultaten of testresources.
Snelkoppelingen. Gebruik ALT om de menuopties van een module te selecteren.
Service Test Management. De module Service Test Management is niet meer opgenomen in ALM. Zie HP Software Self-solve knowledge base-artikel KM00748092 (https://softwaresupport.hp.com/group/softwaresupport/search-result/-/facetsearch/document/KM00748092) voor meer informatie.
Nadat een extensie is ingeschakeld in Site Administration, is het bijbehorende testtype niet beschikbaar in de lijst met testtypen in ALM.
Oplossing: Start na het inschakelen van een extensie uw Microsoft Internet Explorer-browser opnieuw.
Er kunnen geen nieuwe dialoogvensters worden geopend als u de optie 'Prevent this page from creating additional dialogs' in Firefox inschakelt.
Oplossing: schakel de optie 'Prevent this page from creating additional dialogs' in Firefox niet in.
Filteren. Als u filtert op entiteiten met de velden Versie uitgecheckt door en Eigenaar versie, worden ingecheckte entiteiten nog steeds in het filter opgenomen.
Oplossing: Als u ingecheckte entiteiten wilt uitsluiten, gebruikt u het veld Status versie.
Wanneer versiebeheer wordt ingeschakeld voor een bestaand project, wordt de eerste inchecktijd ingesteld wanneer de eerste versiebeheeractie optreedt (uitchecken, inchecken, historie van versies bekijken enzovoort).
Versiebeheer wordt niet ondersteund wanneer wordt gewerkt met de volgende testtypen: Vuser-script en LoadRunner-scenario.
In een project met versiebeheer kunt u geen entiteiten kopiëren en plakken die u hebt uitgecheckt. Kopiëren en plakken is ook niet mogelijk voor entiteiten met gerelateerde entiteiten die u hebt uitgecheckt.
Oplossing: Check de entiteiten in of maak het uitchecken van de entiteiten ongedaan voordat u ze kopieert en plakt.
Door in het dialoogvenster Instellingen vergelijking het selectievakje Dekking in te schakelen op het tabblad Vereisten of Tests, wordt aan ALM de instructie gegeven om rekening te houden met dekking. Als dekking moet worden genegeerd, moet het selectievakje Dekking op zowel het tabblad Vereisten als het tabblad Tests zijn uitgeschakeld. Als u het selectievakje Dekking bijvoorbeeld in- of uitschakelt in een bibliotheek die uitsluitend vereisten bevat, wordt deze instelling opgeslagen en ook toegepast wanneer een bibliotheek met uitsluitend tests wordt vergeleken.
Als u bibliotheken synchroniseert in een project met versiebeheer terwijl entiteiten zijn uitgecheckt door een andere gebruiker, worden de uitgecheckte entiteiten niet gesynchroniseerd. Wanneer u de bibliotheken vergelijkt na synchronisatie, worden de entiteiten die niet werden gesynchroniseerd omdat ze door een andere gebruiker waren uitgecheckt, niet weergegeven als Gewijzigd in het dialoogvenster voor het vergelijken van bibliotheken, hoewel ze wel veranderd zijn.
Kan geen baseline vastleggen. De gebruiker krijgt tijdens het baselineverificatieproces een foutbericht waarin wordt aangegeven dat de functie "capture_baseline"
de groottelimiet voor een bepaalde entiteit heeft overschreden.
Oplossing: Voeg de volgende siteparameters aan het tabblad Serverconfiguratie in Site Administration toe:
LIBRARY_FUSE - 300000
Met de parameterwaarde wordt het basisaantal aangegeven voor het berekenen van het maximum aantal entiteiten voor een bibliotheek om optimale prestaties te kunnen behouden. Standaard is de waarde 2500.
Berekening wordt als volgt uitgevoerd:
Er wordt een validatie van deze waarde uitgevoerd wanneer u baselines maakt, bibliotheken importeert of bibliotheken synchroniseert.
CLOSURE_ROWS_FUSE_FACTOR_PCT – 300000
De parameterwaarde wordt gebruikt voor aanpassing van de beperking voor het aantal rijen van elke tabel (Entiteit) toegestaan in een afsluiting voor alle functies (zoals baseline, versiebeheer, kopiëren/plakken). De standaardwaarde is 100. Dit betekent 100% van de oorspronkelijke beperking die is gedefinieerd voor het aantal rijen voor elke entiteit. Als u deze waarde bijvoorbeeld instelt op 300000, betekent dit 3000 keer de oorspronkelijke beperking.
Traceerbaarheidsmatrix-weergave. Kan geen traceerbaarheidsmatrixrapport genereren wanneer de tabellen Totaal aantal traceren van en Traceren van slechts één rij hebben of wanneer de tabellen Totaal aantal gekoppelde tests en Gekoppelde tests slechts één rij hebben.
Versiebeheer. De volgende beperking treedt op wanneer een andere vereiste dan een beoordelingsvereiste wordt uitgecheckt en vervolgens wordt gewijzigd in een beoordelingsvereiste: Deze vereiste wordt pas in de RBQM-analyse opgenomen als deze opnieuw is ingecheckt.
Als u een model uit de structuur met bedrijfsmodellen verwijdert zonder de vertegenwoordigersvereisten te verwijderen en vervolgens hetzelfde model opnieuw importeert, worden nieuwe vertegenwoordigersvereisten gemaakt met het achtervoegsel _1.
Kleuren en lettertypen van modelactiviteiten worden niet in ALM geïmporteerd. Activiteiten worden weergegeven in standaardkleuren en -lettertypen.
Als een modelpad een lus omvat, wordt de lus genegeerd en worden activiteiten slechts eenmaal in het pad vermeld. Paden die beginnen of eindigen met een lus, worden niet vermeld.
Als opnieuw geïmporteerde modellen drastisch veranderen, worden de paden niet automatisch omgezet.
Oplossing: Niet-omgezette worden aangeduid met een pictogram. Zet de paden handmatig om.
Bij het uploaden van een map met een bestand dat dezelfde naam heeft als een bestand in de resourcemap, wordt het bestand geüpload zonder het oorspronkelijke bestand te verwijderen.
Testuitvoering. Wanneer niet-Latijnse tekens worden gebruikt voor de velden Domeinnaam en Projectnaam, kan de meldingse-mail met het overzicht van de testsetuitvoering beschadigde tekens in deze velden bevatten.
Gekoppelde testsets. De volgende testtypen kunnen niet worden toegevoegd aan gekoppelde testsets: Vuser-script en LoadRunner-scenario.
Tijdvakken. Als u een aangepaste versie van een van de vooraf gedefinieerde tijdnotaties voor de systeemtijd van uw client gebruikt, werken tijdvakken niet correct.
Labentiteiten aanpassen. Na aanpassing van een entiteit in het labproject verschijnt er mogelijk een fout wanneer u zich weer aanmeldt bij ALM.
Oplossing: Verwijder de map TD_80 op de clientmachine voordat u zich bij het project aanmeldt.
In de hostmodule omvatten de hostdoelwaarden Quick Test Professional en Service Test in plaats van UFT (GUI Testing) en UFT (API Testing).
Oplossing: Gebruik voor UFT (GUI Testing) Quick Test Professional en gebruik voor UFT (API Testing) Service Test.
Bij het plannen van een onderhoudstijdvak voor 30 minuten (standaard) voor de installatie van een Performance Center-patch op een Performance Center-host treedt de volgende fout op: "Kan hosts niet opnieuw opstarten"
.
Oplossing: Plan een langer onderhoudstijdvak (ten minste 45 minuten) en hervat de installatiepatchbewerking.
Functionele testsets:
Als u een functionele testset probeert te verwijderen die een testexemplaar bevat met een vorige uitvoering in een actieve status, treedt een fout op en wordt de testset niet verwijderd.
Als u een testset maakt met ten minste één testexemplaar met een specifieke hostvereiste en de doelen van die specifieke host de doelen omvatten die nodig zijn voor de rest van de testexemplaren in de testset, is die specifieke host de enige host die voor de testset is aangevraagd. In dat geval wordt, als die specifieke host mislukt, de host niet vervangen door een andere host, en kan de testset niet worden uitgevoerd.
Oplossing: Voeg op het tabblad Aangevraagde hosts een Automatch-host toe die de doelen van de rest van de testexemplaren omvat.
Als u een functionele testset probeert uit te voeren die een test met een handmatige component bevat, treedt een fout op. Zie het gebeurtenissenlogboek voor de volledige fout.
Parallelle uitvoering van tests op dezelfde machine met uitvoering aan serverzijde (functionele testset) en uitvoering aan clientzijde (standaardtestset) wordt niet ondersteund.
Uitvoeringsrapport:
Als uw projectnaam niet-Latijnse tekens bevat, wordt het rapport Uitvoering niet geopend.
Oplossing: Wijzig de naam van het project.
Het rapport Uitvoering ondersteunt geen schaal van 125% of een niet-normale grootte voor lettertypen.
Oplossing: Met het menu Beeld > In-/uitzoomen in Internet Explorer stelt u het zoompercentage weer op 100% in. Met het menu Beeld > Tekengrootte wijzigt u de tekengrootte in Normaal.
Microsoft Internet Explorer 9. Na werkzaamheden in ALM Web Client of Performance Center is een fout opgetreden bij het openen van het rapport Uitvoering aan serverzijde.
Oplossing 1: Sluit alle exemplaren van Internet Explorer en zorg ervoor dat er geen iexplore-processen worden uitgevoerd in Taakbeheer. Open vervolgens ALM en open het rapport.
Oplossing 2: Als ALM Web Client is geopend, meldt u zich af en opent u het rapport opnieuw.
Gebruikers die behoren tot een groep op basis van Viewer (standaardgebruikersgroep), kunnen geen BPT-tests uitvoeren in Uitvoering aan serverzijde.
Oplossing: Navigeer in Projectaanpassing naar de pagina Groepen en rechten, selecteer de gebruikersgroep in de groepslijst en klik op het tabblad Rechten. Klik op het tabblad Testlab. Selecteer Tijdvak-ID onder de entiteit Uitvoering.
Geautomatiseerde tests kunnen niet tegelijkertijd met uitvoering aan serverzijde en aan clientzijde worden uitgevoerd.
'a* a'
of 'a%a'
, die de operator * of % bevat, wordt mogelijk een foutbericht weergegeven.Projectrapporten. In bijlagen worden hyperlinks naar bestanden met I18N-letters in de bestandsnaam verstoord. Als u op de hyperlink klikt, treedt een fout op.
Projectrapporten die zijn gegenereerd met de tabelsjabloon voor ontwerpstap hebben de volgende opmaakfout: Het lettertype van de stapnamen in de tabel Ontwerpstappen verandert na elk tweede woord. De fout is opgelost in projecten die in ALM 11.51 en later zijn gemaakt, maar komt nog steeds voor in projecten die in oudere versies van ALM zijn gemaakt.
Oplossing: Navigeer in Projectaanpassing naar de module Projectrapportsjablonen. Selecteer Map Ontwerpstappen> Tabelsjabloon Ontwerpstap. Klik op de knop Sjabloon downloaden en sla de sjabloon in uw bestandssysteem op. Navigeer naar het bestand en open het. Markeer het veld van de tekst die <<Stapnaam>>
bevat en wijzig de tekengrootte in 9. Sla het document op. Keer terug naar ALM, klik op de knop Sjabloon uploaden en selecteer de opgeslagen sjabloon in uw bestandssysteem.
Diagrammen. Wanneer u een voortgangsdiagram in de module Dashboard genereert, wordt in het diagram andere informatie weergegeven dan de informatie die in eerdere versies van ALM wordt weergegeven. Dit probleem kan zich voordoen wanneer voor het veld dat u groepeert, de optie Geschiedenis niet is ingeschakeld in Projectaanpassing, of de optie Geschiedenis was niet ingeschakeld op een bepaald moment gedurende de periode die in het diagram wordt weergegeven.
Vereisten. Wanneer u een Dekking van vereisten-rapportsectie maakt als onderliggend item van een Tests-rapportsectie en u neemt Test-velden op in het filter voor Dekking van vereisten, worden deze velden genegeerd wanneer de dekking wordt gefilterd.
Vereisten. Wanneer u een Dekking van vereisten-rapportsectie maakt als onderliggend item van een Tests-rapportsectie en u neemt Test-velden op in de rapportsjabloon, zijn deze velden leeg wanneer het rapport wordt gegenereerd.
Exporteren naar Excel. De afbeeldingen in memovelden worden niet geëxporteerd naar Excel.
Unified Functional Testing (UFT):
Nadat een UFT-test opnieuw is opgeslagen, worden verbroken relaties verwijderd en kan de gebruiker deze niet meer bekijken op het tabblad Afhankelijkheden in ALM. Als een UFT-test een verbroken afhankelijkheid heeft (bijvoorbeeld omdat het afhankelijkheidsactivum is verwijderd), wordt deze zoals verwacht als een verbroken relatie weergegeven in ALM. Als u later nog een afhankelijkheid aan de UFT-test toevoegt, geeft ALM de nieuwe afhankelijkheid weer. Het tabblad Afhankelijkheden geeft de verbroken afhankelijkheid helemaal niet meer weer als afhankelijkheid, ook al verwijst de actie nog steeds naar een activum dat niet bestaat. De test mislukt wanneer deze wordt uitgevoerd. In UFT komt het ontbrekende activum nog steeds naar voren als ontbrekend activum, zoals verwacht.
Als het omgevingsvariabelebestand dat aan uw test of component is gekoppeld, wordt opgeslagen in ALM en u het bestand bewerkt vanaf het tabblad Bijlagen van ALM, worden de wijzigingen pas toegepast wanneer u de test opnieuw opent.
Wanneer een UFT-script wordt gestart vanuit ALM, moet de gebruiker die het script uitvoert lees/schrijf-rechten hebben voor de systeemcachemap.
Wanneer u UFT installeert op een machine met een load generator-sitebeheer, moet u de LoadRunner Agent-service opnieuw starten om UFT-scripts te kunnen afspelen.
Unicode. De integratie van ALM met andere producten is niet compatibel met Unicode. Derhalve:
Wanneer u werkt met tests of componenten die in ALM zijn opgeslagen, mag u geen Unicode-waarden gebruiken (zoals de naam van de test of component, de naam van een toepassingsgebied, de standaardwaarde van een test-, actie- of componentparameter, argumentwaarden methoden).
Gegevens die vanuit ALM naar UFT worden verzonden (zoals waarden voor test-, actie- of componentparameters), zijn niet compatibel met Unicode.
Als u het workflowscript van een gemaakte entiteit wijzigt, wordt de wijziging niet doorgevoerd in gekopieerde entiteiten.
Wanneer u een OTA-lijst (Open Test Architecture) gebruikt, begint de lijstnummering bij 1. Bijvoorbeeld: mijnlijst.Item(1)
verwijst naar het eerste item in de lijst mijnlijst. Als u in een vorige versie van ALM OTA-lijsten hebt gebruikt waarvan de nummering begint met 0, moet u deze handmatig bijwerken om met 1 te beginnen.
Favorieten. U kunt geen favorietenfilters ophalen uit de algemene of persoonlijke instellingen van de OTA-verbinding, of uit de tabel COMMON_SETTINGS. Gebruik de nieuwe API voor de favoriet.
Gebruikers maken. Als LDAP is ingeschakeld, kunt u geen gebruikers toevoegen met API.
Defecten. Wanneer defectopmerkingen worden ingesteld als alleen-lezen, wordt de knop Opmerking toevoegen niet uitgeschakeld.
Bijlagen. Wanneer een bijlage wordt verwijderd in het dialoogvenster Nieuw defect, wordt een onjuiste actie geactiveerd.
Er is geen workflowactie beschikbaar voor het sluiten van de vereistenstructuur of het tabblad Dekking aanvragen.
De parameter NewValue in de workflowgebeurtenis FieldCanChange geeft geen waarde als resultaat wanneer wijzigingen worden aangebracht in de veldwaarden Doelcyclus of Doelrelease.
Oplossing: Voer het volgende script uit:
Function <entity>_FieldCanChange(FieldName,NewValue)
For i = 1 To NewValue.Count
MsgBox NewValue.Item(i).Name
Next
End Function
waarbij NewValue een lijst van ISysTreeNode-objecten is.
Bestaande Open Test Architecture-toepassingen die gegevens veranderen, worden niet uitgevoerd in een project waarvoor versiebeheer is ingeschakeld. U moet uw code wijzigen om items uit te checken voordat u ze wijzigt in code, en u moet ze inchecken na het posten.
Workflowscripts en Open Test Architecture-toepassingen worden uitgevoerd met de rechten van de aangemelde gebruiker, niet met de rechten van de gebruiker die het script heeft gemaakt. Scripts en toepassingen die beschermde objecten gebruiken, zoals het object Opdracht, mislukken, afhankelijk van de beveiligingsinstellingen van het project en de groep waartoe de gebruiker behoort.
Wanneer een TRACE-verzoek naar een ALM-server wordt verzonden, wordt de statuscode "403 Niet toegestaan" in plaats van de statuscode "501 Niet geïmplementeerd" geretourneerd.
Oplossing: Schakel de TRACE-methode in. Voeg de volgende beveiligingsbeperking aan het bestand web.xml toe onder de map <implementatiemap>\webapps\qcbin\WEB-INF:
<web-app>
.....
<!-- SECURITY CONSTRAINT #1 -->
<security-constraint>
<display-name>Allow unprotected TRACE</display-name>
<web-resource-collection>
<url-pattern>/*</url-pattern>
<http-method>TRACE</http-method>
</web-resource-collection>
</security-constraint>
....
</web-app>
De hieronder beschreven problemen hebben betrekking op workflowgebeurtenissen, acties en objecten die zijn gewijzigd. Indien nodig worden instructies gegeven voor het wijzigen van bestaande scripts ten behoeve van neerwaartse compatibiliteit.
In Projectaanpassing worden de volgende workflowgebeurtenissen niet vermeld in de scriptstructuur in de workflow-scripteditor. Deze workflowgebeurtenissen worden ondersteund voor doelen van neerwaartse compatibiliteit en zijn alleen beschikbaar in geüpgrade projecten:
GetNewReqPageName
GetReqDetailsPageName
GetNewBugPageName
MoveToFolder
MoveToSubject
MoveToComponentFolder (hernoemd in ComponentFolder_MoveTo)
GetDetailsPageName--nu ondersteund voor alle entiteiten, niet alleen defectentiteiten en vervangt
GetNewReqPageName
GetReqDetailsPageName
GetNewBugPageName
De gebeurtenis CanDelete is toegevoegd aan tests, testmappen, testsets, testsetmappen, bedrijfscomponenten en bedrijfscomponentmappen. De syntaxis van QualityCenter 10.00 wordt nog steeds ondersteund voor neerwaartse compatibiliteit in geüpgrade projecten.
In workflowscripts kan het object Lijsten alleen worden gebruikt in combinatie met velden die in Projectaanpassing of projectentiteiten zijn gedefinieerd als het type Opzoeklijst. In vorige versies van ALM/Quality Center kon u het object Lijsten gebruiken voor velden die waren gedefinieerd als het type Opzoeklijst en Tekenreeks.
Oplossing: Wijzig in Projectaanpassing het type in Opzoeklijst. Als u waarden wilt kunnen opgeven die niet in de gedefinieerde opzoeklijst verschijnen, schakelt u het selectievakje Waarde verifiëren uit.
In ALM 11.50 is nieuwe HTML-code toegevoegd die niet wordt ondersteund door workflowscripts of externe hulpmiddelen die steunen op een specifieke HTML-structuur van memovelden.
Oplossing: Werk het workflowscript/externe gegevenshulpmiddel bij naar de nieuwe HTML-structuur.
De hieronder beschreven problemen hebben betrekking op het werken met bedrijfscomponenten, -stromen en bedrijfsprocestests in ALM. Raadpleeg het leesmij-bestand voor het relevante product voor informatie over problemen bij het werken met bedrijfscomponenten in UFT.
Wanneer een bedrijfsprocestest vanuit Handmatige uitvoering wordt uitgevoerd, kan in ALM geen toegang worden verkregen tot de waarden van globale parameters en objecten die door de workflowscripts zijn ingesteld.
Oplossing: Maak voor objecten het openbare object aan voordat u het in het script benadert.
Dit gedeelte bevat de volgende onderdelen:
Zie voor opmerkingen over en beperkingen van LoadRunner het HP LoadRunner 12.50 Leesmij-bestand (http://lrhelp.saas.hp.com/en/12.50/dat/Readme.htm).
Als Oracle is geïnstalleerd op de machine die bedoeld is als Performance Center-server, wordt de IIS-poort gebruikt door de HTTPOra-service. Als u de machine wilt gebruiken als Performance Center-server, moet u de HTTPOra-service stoppen en uitschakelen, IIS uitvoeren en de Performance Center-server installeren.
Wanneer Performance Center 12.50 over Performance Center 12.xx wordt geïnstalleerd, vervangt de installatie de SSL-certificaatbestanden. Als u werkt met cloudgebaseerde Load Generators en aangepaste SSL-certificaten gebruikt, worden de certificaten verwijderd en vervolgens vervangen door de standaardcertificaten.
Oplossing: Maak voordat u de installatie van Performance Center 12.50 start, een back-up van de certificaatbestanden in de volgende map: <Geïnstalleerde locatie>\dat\cert
Kopieer na de installatie van Performance Center 12.50 de certificaatbestanden waarvan een back-up is gemaakt naar <Geïnstalleerde locatie>\dat\cert.
U kunt niet werken met HPLN vanaf een VuGen-machine die is geïnstalleerd met een Performance Center 12.50-host. De volgende fout treedt op:
The file 'C:\live-network-connector\Inc\bin\live-network-connector' is missing. Please check your installation
Oplossing: Zie HP Software Self-solve knowledge base-artikel KM00966625 (https://softwaresupport.hp.com/group/softwaresupport/search-result/-/facetsearch/document/KM00966625) voor meer informatie.
Wanneer een Performance Center 12.x-server in Lab Management wordt toegevoegd of opnieuw geconfigureerd, mislukt de bewerking en treedt een van de volgende fouten met IIS-configuratie of wijzigen van identiteit op:
Change Machine Identity failed. Reason: Value cannot be null
The IIS configuration of Performance Center server failed. Reset IIS and add or reconfigure the Performance Center server
javax.xml.ws.WebServiceException: Could not send message
Oplossing: Zie HP Software Self-solve knowledge base-artikel KM00966287 (https://softwaresupport.hp.com/group/softwaresupport/search-result/-/facetsearch/document/KM00966287) voor meer informatie.
Voor weergave van het Vusers-logboek in een omgeving waarin de systeemgebruiker geen beheerder is, verleent u de niet-beheerder volledige controle over de volgende map op de Controller-machine:%windir%\system32.
Als een van de Diagnostics-probes offline is, zal Performance Center geen poging doen een verbinding tot stand te brengen met de resterende probes op de lijst. De belastingtest wordt uitgevoerd zonder problemen, maar er worden geen Diagnostics-meeteenheden verzameld. Wacht totdat de belastingtest is gestart en controleer of alle probes zijn verbonden. Als dit niet het geval is, stopt u de test, verwijdert u de problematische probe en start u de belastingtest opnieuw.
Wanneer de functie URL Authorization feature is geïnstalleerd en ingeschakeld als onderdeel van de IIS-rol, worden de pagina's van My Performance Center niet correct weergegeven en kunnen er functionaliteitsproblemen optreden bij bijvoorbeeld de upload van een script en de start van een belastingtest. Zie HP Software Self-solve knowledge base-artikel KM01430489 (https://softwaresupport.hp.com/group/softwaresupport/search-result/-/facetsearch/document/KM01430489) voor meer informatie.
Wanneer een script naar Performance Center wordt geüpload, mag de scriptbestandsnaam gecombineerd met het Performance Center-serverinstallatiepad niet langer zijn dan 100 tekens.
In Performance Center wordt uitvoering van Sybase Vusers in Linux niet ondersteund.
Vusers op HTML-basis die de configuratie Auto Proxy gebruiken, kunnen invloed hebben op het geheugengebruik van de Performance Center-host tijdens een langdurige prestatietestuitvoering.
U kunt "Snapshot bij fout" niet weergeven als een Vuser wordt uitgevoerd op een Linux-load generator.
Wanneer het Vuser-script een gecompileerde Vuser is, stuurt de controller het DLL-bestand niet naar de externe machine.
Oplossing: Gebruik VuGen om het DLL-bestand toe te voegen aan de lijst met scriptbestanden en upload het script naar uw project.
De volgende Vusers worden niet ondersteund via de firewall: Corba-Java, RMI-Java, Jacada en Java.
Voor het afspelen van een VB Vuser op een Load Generator-machine met Windows 7 hebt u beheerdersrechten nodig.
Uitgecheckte scripts die vanuit VuGen zijn geopend via ALM-verbinding kunnen niet via Performance Center worden ingecheckt. Deze beperking treedt op als met dezelfde gebruiker wordt aangemeld bij VuGen en bij Performance Center,
Oplossing: Check de scripts vanuit VuGen in.
Als u een belastingtest met een monitorprofiel maakt en naar een ander project kopieert, maar ervoor kiest gekoppelde entiteiten niet te kopiëren, kunt u het monitorprofiel niet verwijderen.
Een load-generator-via-firewall-machine kan op een bepaald moment fungeren als een load generator, ofwel als de bronmachine voor Controle netwerkvertraging, maar niet als beide tegelijk.
Als de totale processortijd niet wordt weergegeven in het hostmonitordiagram, is dit te wijten aan een beperking van Microsoft met betrekking tot synchronisatie tussen de client en de server.
Als u de standaardmonitorinstellingen van Controle netwerkvertraging wilt wijzigen, gebruikt u ICMP in plaats van TCP.
Als u een SAPGUI-client installeert waarop een bepaalde gebruiker is aangemeld, werkt de SAPGUI niet wanneer een andere gebruiker wordt aangemeld.
Oplossing: Installeer de SAPGUI-client met de IUSR_METRO-gebruiker of de equivalente Performance Center-gebruiker (PC-identiteit).
Als u Performance Center configureert om op een later tijdstip resultaten te sorteren, moet u een extra instelling configureren voor diagnostische gegevens. Wijzig het bestand server.properties in de map <Diagnostics_HOME>\Server\etc van de Diagnostics-server en configureer distributor.offlinedelivery.preserveFiles = true.
De resultaten worden maximaal vijf dagen bewaard. U kunt deze tijd verlengen in het bestand webserver.properties in de map <Diagnostics_HOME>\Server\etc van de Diagnostics-server door de standaardinstelling facade.run_delete_delay=5d te wijzigen en het aantal dagen te verlengen.
Performance Center kan de resultaten van Diagnostics niet sorteren wanneer de controller wordt gebruikt als de enige load generator-machine in de prestatietestuitvoering.
Oplossing: Kopieer de Diagnostics .eve-bestanden handmatig van de Diagnostics-server /data/<RunID> naar de map <LT_Result_Folder>\j2ee_bd met resultaten van Performance Center.
Als u de Diagnostics-gegevens in Analyse wilt bekijken, gebruikt u de optie Analyse om de volledige gegevens te openen in plaats van het overzicht.
Performance Center kan geen Collector-meeteenheden, Probe-meeteenheden en Host-meeteenheden sorteren. De gegevens verschijnen niet in Analyse, maar zijn online beschikbaar tijdens de prestatietestuitvoering.
Als de Performance Center-host tijdens het sorteren van gegevens geen toegang heeft tot de Diagnostics-server, mislukt het sorteren van de Diagnostics-meeteenheden in Performance Center.
Bij het uitvoeren van een prestatietest met de Controller als de enige Load Generator-machine, worden diagnostische gegevens mogelijk niet gesorteerd.
Oplossing: Voer Vusers niet op de Controller-machine uit.
De externe patchinstallatiefunctie dient uitsluitend te worden gebruikt voor de installatie van gecertificeerde Performance Center-patches.
Voordat de IP-wizard wordt uitgevoerd om meerdere IP's op een host te definiëren, moet de host eerst aan ALM worden toegevoegd.
Het maken van de cloudaccount kan mislukken met de volgende fout in het serverlogboek: sun.security.provider.certpath.SunCertPathBuilderException: kan geldig certificeringspad naar aangevraagd doel niet vinden.
Oplossing: Voordat u een cloudaccount maakt, moet u eerst netwerkinstellingen definiëren voor communicatie met de cloud en maak digitale certificaten. Zie HP ALM Lab Management-handleiding en HP Software Self-solve knowledge base-artikel KM00891595 (https://softwaresupport.hp.com/group/softwaresupport/search-result/-/facetsearch/document/KM00891595) voor meer informatie.
Inrichten van hosts in HP Cloud kan mislukken met de volgende fout: "Quota overschreden voor RAM: <Hoeveelheid> aangevraagd, maar <hoeveelheid> is al gebruikt van <totaal> RAM"
.
Oplossing: HP Cloud beperkt de hoeveelheid RAM die in elke regio kan worden ingericht. Als de RAM-vereisten van de hosts die u probeert in te richten de regiolimiet overschrijdt, verschijnt deze fout. Neem contact op met HP Cloud-ondersteuning en controleer uw accountlimieten.
Inrichten van hosts in HP Cloud wordt alleen ondersteund wanneer de standaardbeveiligingsgroep wordt gebruikt. De standaardbeveiligingsgroep moet worden geconfigureerd met de minimaal vereiste regels. Zie HP ALM Lab Management-handleiding voor meer informatie over het inrichten van hosts.
Wanneer een nieuwe cloudhostsjabloon wordt gemaakt, wordt de standaardwaarde van het veld Hostinstallatie ingesteld op Windows Standalone LG
. Als u met een installatiekopie van de Linux-omgeving werkt, moet u ervoor zorgen dat het veld Hostinstallatie wordt ingesteld op Unix Load Generator
.
Inrichting van een load generator in Amazon EC2 Cloud resulteert wanneer de Amazon-beveiligingsgroepsnaam spaties bevat, in de volgende fout: "Ongeldige expressie [<naam beveiligingsgroep>]. Bericht: letterteken ['xxx'] is ongeldig"
.
Oplossing: Maak een nieuwe beveiligingsgroep in Amazon zonder spaties.
Microsoft Azure Cloud: Wanneer een groot aantal hosts ( ~ 50) wordt ingericht, treedt een groot aantal fouten op als gevolg van een Azure Active Directory Access Control Service-beperking.
Inrichting mislukt en de volgende fout wordt weergegeven in het logboek van Site Administration: Het opgegeven wachtwoord moet 8 tot 123 lang zijn en voldoen aan de complexiteitsvereisten voor wachtwoorden.
Oplossing: Voer inrichting opnieuw uit en selecteer een wachtwoord dat voldoet aan de complexiteitsvereisten van wachtwoorden voor het besturingssysteem.
Wanneer het wachtwoord td zo wordt ingesteld dat het is-gelijk-teken (=) moet worden opgenomen, werken Performance Center-functies niet, zoals Systeemstatus en belastingtestuitvoering. Probeer = te vermijden in het td-gebruikerswachtwoord.
Als u ALM hebt geconfigureerd voor gebruik met een proxyserver met behulp van NTLM-verificatie, kunnen met Performance Center-belastingtests geen resultaten worden gesorteerd als de Performance Center-server aan ALM is toegevoegd met de veldwaarde Interne URL van de proxyserver die wordt gebruikt voor NTLM-verificatie.
Oplossing: Voer bij het toevoegen van een Performance Center-server aan ALM, de directe URL voor de Performance Center-server in het veld Interne URL in.
Performance Center kan niet sorteren wanneer een prestatietest wordt uitgevoerd met een load generator via een firewall met een host die slechts één doel-load generator heeft.
Het maximale aantal bestanden dat kan worden gecomprimeerd voor het proces van sorteren of analyseren, is door WinZip beperkt tot 65.535. Als u de instellingen voor logboekregistratie tijdens runtime wijzigt in de foutopsporingsmodus (Runtime-instellingen > Algemeen:Logboek > Uitgebreid logboek), zult u deze limiet waarschijnlijk overschrijden wanneer u langer dan een uur een prestatietest uitvoert met enkele honderden Vusers. WinZip zal dan geen ZIP-bestand maken.
Wanneer Citrix Connection Center wordt uitgevoerd in een andere gebruikerssessie op dezelfde machine, worden Citrix ICA-scripts mogelijk niet opgenomen en afgespeeld.
Oplossing: Sluit alle exemplaren van het concenter.exe-proces voor alle gebruikers. Om te voorkomen dat Citrix Connection Center automatisch wordt gestart, stelt u de registersleutel ConnectionCenter in op een lege waarde. Deze sleutel kunt u vinden via:
Voor 32-bits systemen: HKEY_LOCAL_MACHINE\SOFTWARE\Microsoft\Windows\CurrentVers ion\Run
Voor 64-bits systemen: HKEY_LOCAL_MACHINE\SOFTWARE\Wow6432Node\Microsoft\Wind ows\CurrentVersion\Run
Wanneer Performance Center wordt gebruikt in een "vergrendelmodus" (dat wil zeggen: de pc-systeemgebruiker is geen beheerder), treedt de volgende fout op wanneer een script vanuit ALM wordt geüpload: "Kan script niet uploaden. Error: Failed Downloading ALM Client. Controleer de netwerkverbinding en gebruikersnetwerkreferenties."
Oplossing: Upload een script eenmaal als beheerder. Hiermee worden de ALM-clienttools voor alle gebruikers op de Performance Center-servermachine geïnstalleerd. Als u ten minste één script met succes hebt geüpload, kunt u de Performance Center-systeemgebruiker veranderen in een gebruiker die niet beheerder is.
Opmerking: Wanneer met verschillende Performance Center-servers wordt gewerkt, moet u deze oplossing herhalen voor elke Performance Center-server voordat u de gebruiker wijzigt. In dit geval moet u een Performance Center-server toevoegen, de upload uitvoeren, de status van de server instellen op Niet beschikbaar, een tweede server toevoegen en een ander script uploaden.
Gebruiksrapporten. Wanneer een nieuwe gebruikersnaam wordt gemaakt met een eerder verwijderde gebruikersnaam, worden de statistische gegevens gecombineerd en gepresenteerd in de rapporten als gegevens van één gebruikersnaam.
Oplossing: Gebruik geen eerder verwijderde gebruikersnamen.
HP Network Virtualization. Microsoft Internet Explorer 11.00 wordt niet ondersteund wanneer HP Network Virtualization via Performance Center 12.50 wordt gebruikt.
Oplossing: Zie HP Software Self-solve knowledge base-artikel KM00959046 (https://softwaresupport.hp.com/group/softwaresupport/search-result/-/facetsearch/document/KM00959046) voor meer informatie.
De module CDA-servers is niet beschikbaar voor het licentietype PC Standalone.
Wanneer submappen in de deelvensters voor PAL-rapporten en productiegegevenssets worden gemaakt, loopt de gebruikersinterface vast.
Oplossing: Vernieuw de gebruikersinterface (F5). De gegevens gaan niet verloren.
Zorg ervoor, wanneer u een Webtrends-host definieert in de wizard voor het maken van DataSet PAL, dat u de host-URL voor de Webtrends Data Extraction API (http://<Webtrends Data Extraction API machine>:<port>
) invoert. Voer niet de server-URL voor Webtrends in.
SiteScope. Topologie-integratie wordt niet ondersteund voor de Community-editie van SiteScope 11.30. Als u de integratie wilt inschakelen, moet u uw SiteScope-licentie upgraden. Zie de HP SiteScope Deployment Guide voor meer informatie over het upgraden van uw licentie of neem contact op met de klantondersteuning: http://www.hp.com/go/sitescope/.
Mogelijk ervaart u mindere prestaties bij het afspelen wanneer het deelvenster Stappennavigator zichtbaar is.
Oplossing: Sluit het Step Navigator-venster wanneer een script wordt afgespeeld. U kunt ook uw lay-out Replay instellen om het Step Navigator-venster uit te sluiten.
Analysis kan geen verbinding maken met een versie van de ALM-server die afwijkt van de server waarmee u verbonden bent in uw browser.
Oplossing: Maak verbinding met de andere versie van ALM in uw browser en download de clientbestanden door te klikken op de koppeling Application Lifecycle Management.
Dit gedeelte bevat de volgende onderdelen:
Om de ondersteuning van meerdere talen in te schakelen moeten de DB- en FS-servers Unicode ondersteunen. Unicode is een functie van MS-SQL waarin meerdere talen worden ondersteund. In Oracle wordt ondersteuning van meerdere talen gedefinieerd wanneer de server wordt geïnstalleerd.
Wanneer u met een Oracle UTF-8-database werkt, kunt u tekst in meer dan één niet-Engelse taal invoeren. Voor MS-SQL-databases kunt u uw projecten definiëren als Unicode om ondersteuning van meerdere talen toe te staan. U kunt ook bestaande MS-SQL-projecten wijzigen zodat ze compatibel zijn met Unicode. Bovendien kunt u niet-Engelse tekst invoeren ongeacht de landinstellingen van het systeem op de ALM-clientmachine. Als de ALM-servers echter niet compatibel zijn met Unicode, worden op de ALM-clientmachine ingevoerde niet-Engelse tekens als vraagtekens weergegeven.
U kunt alleen met gelokaliseerde versies van Performance Center werken als deze overeenkomen met de lokalisatie van de bijbehorende ALM-versie. Als u bijvoorbeeld met Performance Center wilt werken in het Koreaans, moet uw ALM-versie ook in het Koreaans zijn.
U kunt geen Japanse tekens typen in het veld Wachtwoord van het ALM-aanmeldingsvenster.
Oplossing: Plak tekst vanaf het Klembord.
Wanneer een project dat andere tekens bevat dan de tekens die zijn ingesteld in ClientOSLocale of ClientOSAdvanceLocale, wordt geopend en bijgewerkt, kan dat onherstelbare schade veroorzaken.
De InputLanguage die vanuit een externe component in ALM wordt ingevoegd, moet hetzelfde zijn als de ClientOSLocale en ClientOSAdvanceLocale. U kunt bijvoorbeeld geen UFT-script dat Japanse tekens bevat, invoegen in een client die wordt uitgevoerd in een niet-Japanse OSLanguage met ClientOSLocale of ClientOSAdvanceLocale.
Bij het verzenden van e-mail met niet-Engelse tekens vanaf de ALM/Quality Center-client, moet de e-mail worden verzonden met dezelfde ClientOSLocale en ClientOSAdvanceLocale als de tekenset van de e-mail.
Als u een e-mail met niet-Engelse tekens wilt verzenden, moet de MailServerVersion en MailClientVersion van de mailserver niet-Engelse tekens ondersteunen.
Als u niet-Engelse tekens wilt weergeven, moet de OSLanguage de juiste lettertypen voor de taal bevatten.
De SiteAdminDBCollation en ProjectDBCollation moet zijn ingesteld op dezelfde taal als de ingevoerde gegevens. Het invoeren van Japanse tekens in een Koreaanse sortering wordt bijvoorbeeld niet ondersteund.
Het hulpprogramma voor spellingcontrole is uitsluitend in het Engels beschikbaar.
Door een probleem in de specifieke versie van het JDBC-stuurprogramma veroorzaakt het gebruik van Chinese en Japanse sortering in MS-SQL een fout tijdens het uitvoeren van bepaalde acties.
U kunt geen ALM/Quality Center-projecten maken met Thaise tekens in de projectnaam.
Het aantal double-byte tekens dat u kunt invoeren in een ALM-invoervak, kan beperkter zijn dan het aantal tekens dat is opgegeven in de betreffende foutberichten. Het aantal tekens dat feitelijk kan worden gebruikt, hangt af van de databasedefinities en de tekensetsortering die wordt gebruikt. Eén teken kan bijvoorbeeld 3 bytes in beslag nemen als Japanse tekens worden gebruikt in een database die is gedefinieerd voor gebruik met UTF8.
ALM/Quality Center versie 9.2 en hoger ondersteunen LDAP-verificatie met niet-Engelse tekensets. Voorheen mislukte de aanmelding wanneer wachtwoorden voor met LDAP geverifieerde gebruikers niet-Engelse tekens bevatten. Voor het gebruik van niet-Engelse tekensets stelt u de parameter LDAP_CHARSET in Site Administration in op Standaard of voegt u de relevante waarde toe die staat in de Basic Encoding Set-lijst.
Hebreeuwse landinstelling. Om er op clientmachines met een Hebreeuwse landinstelling voor te zorgen dat ALM-memovelden (bijvoorbeeld Beschrijving, Opmerkingen, Rich Text) juist worden weergegeven, moeten de volgende instellingen worden geconfigureerd in het venster Configuratiescherm > Landinstellingen. Stel Taal voor programma's die niet met Unicode compatibel zijn (tabblad Administratief) en Huidige indeling (tabblad Indeling) in op Hebreeuws.
HP ALM Client MSI Generator. U kunt ALM Client MSI Generator niet installeren in een map die niet-Engelse tekens bevat.
Oplossing: Installeer map die alleen Engelse tekens bevat.
ALM-installatie. Het pad waarin de installatiebestanden voor ALM zich bevinden en het pad waarin ALM is geïnstalleerd, mogen alleen Engelse tekens bevatten.
Wanneer een VuGen-script wordt gedownload van ALM, wordt de in het dialoogvenster Opslaan als weergegeven bestandsnaam mogelijk afgekapt. Als gevolg van een Microsoft Internet Explorer-beperking treedt dit probleem op als de oorspronkelijke scriptnaam meer dan 160 letters bevat of als de scriptnaam niet-Engelse letters bevat.
Oplossing: Download het script van Mijn Performance Center.
Niet-Engelse nationale tekens worden niet ondersteund in projectnamen.
Oplossing: Gebruik Engelse tekens in projectnamen.
Niet-Engelse Cyrillische URL's worden niet ondersteund bij het maken van ruisscripts.
Oplossing: gebruik Engelse tekens bij het maken van ruisscript-URL's.
De UI-taal wordt gedefinieerd door de ALM-server en er kan slechts één taal per server worden gedefinieerd.
ALM Language Pack moet worden geïnstalleerd en uitgevoerd op een Windows-machine waarop de oorspronkelijke Windows-taal (MLU*) identiek is aan de MUI*-taal.
Een ALM-project dat in een Engelse editie is gemaakt, kan niet worden bijgewerkt naar een gelokaliseerde editie.
Wanneer een gelokaliseerde versie van Performance Center wordt gebruikt, moet u Arial Unicode MS - versie 1.00 of later installeren op uw Performance Center-server.
Installeer Arial Unicode MS op de Performance Center-server ter ondersteuning van Unicode-tekens bij het exporteren van trendrapporten naar PDF.
Wanneer een systeemstatuscontrole op een Performance Center-machine wordt uitgevoerd, kan de SiteScope-statuscontrole mislukken wanneer het SiteScope-versienummer wordt geparseerd. Dit probleem treedt op gelokaliseerde machines op waar het decimaalgetal als een komma wordt behandeld.
Oplossing: Negeer de fout.
U kunt de website HP Software Support bezoeken op: https://softwaresupport.hp.com/
Op deze website vindt u contactgegevens en meer informatie over producten, services en ondersteuning die HP Software biedt.
HP Software Support biedt zelfoplossingen voor klanten. Dit is een snelle en efficiënte methode voor toegang tot interactieve tools voor technische ondersteuning die u nodig hebt voor het beheren van uw activiteiten. Als gewaardeerde ondersteuningsklant kunt u: zoeken naar knowledge base-documenten die aansluiten bij uw interesse, ondersteuningsverzoeken indienen en de voortgang ervan volgen, online verbeteringsverzoeken indienen, softwarepatches downloaden enzovoort.
Voor toegang tot de Self-solve knowledge base gaat u naar de startpagina Self-solve knowledge search.
Voor de meeste ondersteuningsgebieden is het vereist dat u zich aanmeldt als HP Passport-gebruiker. Vaak is ook een actief ondersteuningscontract nodig. Ga voor meer informatie over toegangsniveaus voor ondersteuning naar: Toegangsniveaus.
Ga voor registratie van een HP Passport-ID naar: HP Passport Registration
U kunt ook toegang krijgen tot een gelokaliseerde versie van de website Software Support in een aantal talen door de relevante taal te selecteren in de lijst rechtsboven op de website HP Software Support.
De enige garanties voor producten en services van HP worden uiteengezet in de garantieverklaringen bij deze producten en services. Niets in deze informatie mag worden aangenomen als extra garantie. HP aanvaardt geen aansprakelijkheid voor technische fouten, drukfouten of weglatingen in deze publicatie.
De informatie in dit document kan zonder kennisgeving worden gewijzigd.
Vertrouwelijke computersoftware. Er is een geldige licentie van HP nodig voor bezit, gebruik en kopiëren hiervan. In overeenstemming met FAR 12.211 en 12.212 zijn commerciële computersoftware, documentatie bij computersoftware en technische gegevens voor commerciële items in licentie gegeven aan de overheid van de Verenigde Staten onder de standaard commerciële licentievoorwaarden van HP.
© Copyright 2002 - 2015 Hewlett-Packard Development Company, L.P.
Adobe® is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.
Intel® is een handelsmerk van Intel Corporation in de Verenigde Staten en andere landen.
Java is een gedeponeerd handelsmerk van Oracle Corporation en/of dochterondernemingen.
Microsoft® en Windows® zijn in de Verenigde Staten gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation.
Oracle® is een gedeponeerd handelsmerk van Oracle en/of dochterondernemingen.
UNIX® is een gedeponeerd handelsmerk van The Open Group.
Feedback over documentatie verzenden naar HP