HP Universal CMDB

Voor de Windows- en Red Hat Enterprise Linux-besturingssystemen

Softwareversie: 10.10

Aangepaste uitvoer van:

HP Universal CMDB – Implementatiehandleiding

Release-datum van document: November 2013

Release-datum van software: November 2013

HP-logo

Wettelijke kennisgevingen

Garantie

De enige garanties voor HP-producten en -services worden uiteengezet in de uitdrukkelijke garantieverklaringen die worden geleverd bij de betreffende producten en services. De inhoud van dit document kan op geen enkele wijze worden aangemerkt als een aanvullende garantie. HP is niet aansprakelijk voor technische of redactionele fouten in dit document.

De informatie in dit document kan zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd.

Legenda voor beperkte rechten

Vertrouwelijke computersoftware. Geldige licentie van HP vereist voor bezit, gebruik of kopieën. In overeenstemming met FAR 12.211 en 12.212 worden commerciële computersoftware, documentatie voor computersoftware en technische gegevens voor commerciële items in licentie gegeven aan de regering van de VS onder de commerciële standaardlicentie van de verkoper.

Copyright-kennisgeving

© Copyright 2002-2013 Hewlett-Packard Development Company, L.P.

Handelsmerk-kennisgevingen

Adobe™ is een handelsmerk van Adobe Systems Incorporated.

Microsoft® en Windows® zijn gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten.

UNIX® is een gedeponeerd handelsmerk van The Open Group.

 
 
 
 

HP Universal CMDB – Implementatiehandleiding

Welkom bij de HP Universal CMDB Implementatiehandleiding

Gebruik van de interactieve handleiding

Met de vragen die volgen, kunt u de informatie aanpassen die wordt weergegeven in uw interactieve Implementatiehandleiding.

Lees aandachtig de instructies aan de rechterzijde van elke set selecties door. In deze informatie leest u welke selecties wanneer verplicht zijn.

Tip: Als in uw aangepaste document informatie lijkt te ontbreken, hebt u mogelijk een verplichte selectie niet geselecteerd. U kunt uw selecties wijzigen na het weergeven van het gegenereerde document.

Welke productset wilt u implementeren?

HP UCMDB met Universal Discovery en HP Configuration Manager
HP UCMDB met Universal Discovery
HP UCMDB met HP Configuration Manager
Alleen HP UCMDB
Alleen Data Flow Probe (voor Universal Discovery)
Alleen HP Configuration Manager

Selecteer een implementatieoptie.

Opmerking:  

  • Als u UCMDB installeert of bijwerkt, moet u een platform en database hieronder selecteren.

  • Als u een upgrade uitvoert op UCMDB en er in uw systeem Data Flow Probes zijn gedefinieerd, selecteert u ook de relevante implementatie van de Data Flow Probe (Windows/Linux/beide). Zie hierna.

Wilt u HP Universal CMDB installeren, upgraden of verwijderen?

HP UCMDB 10.10 installeren
Upgraden van UCMDB 9.0x naar HP UCMDB 10.10 (grote upgrade)
Upgraden van UCMDB 10.01 naar HP UCMDB 10.10 (kleine upgrade)
HP UCMDB verwijderen
HP UCMDB en Data Flow Probes verwijderen

Selecteer een implementatieoptie voor de UCMDB-server.

Opmerking: Als u UCMDB installeert of bijwerkt, moet u een platform en database hieronder selecteren.

Een UCMDB-serverplatform selecteren

Windows-platform
Red Hat Enterprise Linux-platform

Selecteer het platform voor uw UCMDB-server.

Selecteer een UCMDB-serverdatabase

Oracle
MS-SQL
PostgreSQL

Uw database selecteren

Welke Data Flow Probes wilt u installeren voor Universal Discovery?

Data Flow Probe installeren onder Windows
Data Flow Probe installeren onder Linux

De Data Flow Probe wordt gebruikt om Universal Discovery en Integratie uit te voeren. U kunt een of beide opties selecteren.

Wilt u HP Universal CMDB Configuration Manager installeren, upgraden of verwijderen?

HP UCMDB Configuration Manager 10.10 installeren
HP UCMDB Configuration Manager 10.01 upgraden naar HP UCMDB Configuration Manager 10.10
HP UCMDB Configuration Manager verwijderen

Selecteer een implementatieoptie voor Configuration Manager.

Opmerking:  

  • U kunt Configuration Manager alleen upgraden als u ook een upgrade van UCMDB uitvoert. Als u een nieuwe installatie van UCMDB uitvoert, moet u ook een nieuwe installatie van Configuration Manager uitvoeren (geen upgrade).

  • Als u een eerdere versie dan Configuration Manager versie 10.10 hebt geïnstalleerd, moet u een upgrade uitvoeren naar versie 10.01 voordat u een upgrade naar versie 10.10 uitvoert. Voor meer informatie over het bijwerken van Configuration Manager naar versie 10.01 raadpleegt u de interactieve HP Universal CMDB – Implementatiehandleiding voor versie 10.01, die te vinden is op de HP-website met handleidingen.

Wilt u een high availability-omgeving instellen?

High availability-omgeving
Geen high availability-omgeving

High availability is een modus waarin UCMDB wordt uitgevoerd op een cluster van twee of meer servers om een taakverdeling mogelijk te maken en systeembeschikbaarheid te garanderen. Zie UCMDB in een high availability-omgeving voor meer informatie.

Weergeven of afdrukken

U kunt uw aangepaste document weergeven op het scherm of u kunt het afdrukken.

Als er een PDF-afdrukstuurprogramma op uw computer geïnstalleerd is, klikt u op Afdrukken om PDF-documenten te maken die zijn afgestemd op uw selecties. PDF-afdrukstuurprogramma's zijn beschikbaar bij verschillende open-source- en externe aanbieders.

Uw selecties controleren

De volgende stappen worden aangepast op basis van uw selecties. Controleer of uw selecties correct zijn.

 

Als bepaalde selecties niet correct zijn, klikt u op Wijzigen.

Welkom bij de HP UCMDB-implementatiehandleiding

In deze handleiding wordt verwezen naar de volgende HP UCMDB-documentatie:

Handleiding/document Waar kan ik deze handleiding vinden?

HP Universal CMDB Support Matrix-document

Hoofdmap van installatie-dvd voor HP Universal CMDB

Document HP Universal CMDB Licensing

Universal CMDB op HP Live Network

HP Universal CMDB – Databasehandleiding

HP UCMDB-databasehandleiding

HP UCMDB Upgrader Reference

HP UCMDB Upgrader Reference

HP Universal CMDB Configuration Manager - Beveiligingshandleiding

HP UCMDB en Configuration Manager - Beveiligingshandleiding

HP Universal CMDB – Handleiding Beheer

HP Universal CMDB Help Center (na installatie)

HP Universal CMDB – Handleiding Modeling

HP Universal CMDB Help Center (na installatie)

HP Universal CMDB – Handleiding Data Flow-beheer

HP Universal CMDB Help Center (na installatie)

HP Universal CMDB Configuration Manager – Gebruikershandleiding

HP Universal CMDB Help Center (na installatie)

HP Universal CMDB-handleiding Back-up en herstel

Universal CMDB op HP Live Network

Voordat u HP UCMDB installeert

Planning voorafgaand aan de implementatie

De implementatie van HP Universal CMDB in een bedrijfsnetwerkomgeving is een procedure waarvoor middelenplanning en systeemarchitectuurontwerp vereist is, alsmede een goed geplande implementatiestrategie. De volgende checklist bevat een overzicht van een aantal basistaken waar rekening mee moet worden gehouden voordat de installatie wordt uitgevoerd. Raadpleeg HP Professional Services voor uitgebreide best practices-documentatie over implementatieplanning.

Gebruik de volgende checklist om de basistaken te bekijken waarmee uw bedrijf rekening moet houden bij het plannen van de implementatie van HP Universal CMDB.

UCMDB
 

Definieer wat u wilt doen met HP Universal CMDB:

  • Toewijzing van systeemcomponenten
  • Analyse van oorsprong
  • Impactanalyse
  • Verplaatsing/consolidatie van datacenter
  Analyseer de doelen van het bedrijf en identificeer de belangrijkste IT--processen in het bedrijf om deze doelen te bereiken.
  Analyseer de IT-processen en de organisatiestructuur en -cultuur die de implementatie kunnen beïnvloeden of die hierdoor beïnvloed kunnen worden.
  Stel vast wie de doelgebruikers (gebruikers met gevestigde belangen in de bedrijfsprocessen) zijn, bijvoorbeeld leidinggevenden, LOB-managers, applicatie-eigenaars, systeembeheerders en beveiligingsauditors.
  Identificeer de juiste functionaliteit van HP Universal CMDB.
Universal Discovery
  Definieer de protocollen die moeten worden gebruikt voor Universal Discovery en zorg ervoor dat de protocollen beschikbaar zijn voor gebruik.
  Controleer of u toegangsrechten hebt voor de protocollen die moeten worden gebruikt voor Universal Discovery. Vraag de systeembeheerder naar de gebruikersnaam en het wachtwoord voor de relevante protocollen.
  Definieer de snelheid en het gebruik van de netwerksubnetten die moeten worden gedetecteerd. Mogelijk moet u voor sommige protocollen de time-out vergroten.
 

Controleer of de toepassingen die u wilt detecteren worden uitgevoerd op de standaardpoorten. Als dit niet het geval is, werkt u de betreffende toewijzingen bij in het configuratiebestand van de detectiepoorten. Zie HP UCMDB Discovery and Integrations Content Guide voor een lijst met ondersteunde toepassingen en de standaardpoorten.

 

Identificeer de componenten die moeten worden gedetecteerd:

  • Hardwareplatform server
  • Besturingssysteem en versie server
  • Typen netwerkapparaat
 

Installeer de volgende tools en hulpprogramma's om Discovery-processen te helpen analyseren:

  • SNMP-tool
  • WMI-tool
  • LDAP-browser
  • Tail-programma voor logboekbestanden (bijvoorbeeld BareTail for Windows of een UNIX-tail-programma)

Installatiewerkstroom

De installatiewerkstroom bestaat uit de volgende hoofdfasen:

  1. De CMDB-databaseserver instellen.

    Microsoft SQL Server instellen

    De Oracle-server instellen.

    Stel een externe PostgreSQL-server in.

    Opmerking: Deze stap is alleen nodig als u de PostgreSQL-server op afstand installeert. Als u van plan bent een PostgreSQL-database lokaal te installeren, volgt u de instructies in de installatieprocedure voor een UCMDB-server.

  2. Installeer de HP Universal CMDB-server.

    Installeer de UCMDB-server en configureer de verbinding met de database.

    Installeer de HP Universal CMDB-servers.

    Voor high availability installeert u twee of meer UCMDB-servers en configureert u de verbinding hiervan met de database en de load balancer.

  3. HP Universal CMDB Configuration Manager installeren

    Installeer en configureer Configuration Manager om de gegevens in UCMDB te analyseren en beheren.

  4. Een of meerdere Data Flow Probes installeren

    De Data Flow Probes zijn de onderdelen waarmee u de gegevensstroom van de UCMDB naar externe machines en terug kunt beheren.

  5. De UCMDB-server beveiligen

    Zie de HP UCMDB-beveiligingshandleiding voor meer informatie.

  6. Beveilig de Data Flow Probe.

    Zie de HP UCMDB-beveiligingshandleiding voor meer informatie.

  7. Start HP Universal CMDB.

De UCMDB-server installeren - Overwegingen vóór installatie

Houd rekening met het volgende voordat u HP Universal CMDB installeert onder Windows:

  • Het wordt ten zeerste aanbevolen om de implementatie goed te plannen voordat u begint met de installatie. Zie Voordat u HP UCMDB installeert hierboven voor meer informatie.

  • Installeer HP Universal CMDB niet op een station dat is toegewezen aan een netwerkbron.

  • Zorg dat u de volgende informatie bij de hand hebt voordat u begint met de installatie:

    • Informatie voor het instellen van de parameters voor de CMDB-database.

    • E-mailadres beheerder. (Optioneel)

    • De naam van de SMTP-e-mailserver. (Optioneel)

    • De naam van de SMTP-verzender. Deze naam verschijnt in meldingen die vanuit UCMDB worden verzonden. (Optioneel)

  • er mag slechts één exemplaar van HP Universal CMDB op een server worden geïnstalleerd, zelfs als andere exemplaren in andere mappen zouden worden geïnstalleerd of een andere versie hebben.

  • Vanwege beperkingen voor webbrowsers mag de naam van de computer waarop de HP Universal CMDB-server wordt uitgevoerd, uitsluitend bestaan uit alfanumerieke tekens (a-z, A-Z, 0-9), verbindingsstreepjes (-) en punten (.).

    Als de naam van de computer waarop de HP Universal CMDB-server wordt uitgevoerd, onderstrepingstekens (liggende streepjes) bevat, is aanmelding bij HP Universal CMDB wellicht niet mogelijk. U moet in dat geval het IP-adres van de machine gebruiken in plaats van de machinenaam.

  • De namen van databasegebruikers en de wachtwoorden mogen alfanumerieke tekens uit de tekenset voor de database bevatten en mogen ook een liggend streepje bevatten. Namen moeten beginnen met een alfabetisch teken en mogen niet langer zijn dan 30 tekens.

  • Zorg ervoor dat de netwerkadapter op de computer waarop u HP Universal CMDB installeert, is geconfigureerd met de gewenste IP-interface (IPv4/IPv6).

  • In high availability-omgevingen moeten de computers die worden gebruikt voor de UCMDB-servers, vergelijkbare hardware en dezelfde hoeveelheid geheugen hebben.

  • In high availability-omgevingen moeten UCMDB-servers in een cluster werken op hetzelfde poortnummer voor HTTP, HTTPS, enzovoort. U kunt de twee UCMDB-servers niet op verschillende poorten configureren.

Let op het volgende voordat u HP Universal CMDB installeert onder Linux:

  • U wordt ten zeerste aangeraden om de inleiding van deze handleiding aandachtig door te lezen voordat u begint met de installatie. Zie Voordat u HP UCMDB installeert voor meer informatie over dit onderwerp.

  • Zorg dat u de volgende informatie bij de hand hebt voordat u begint met de installatie:

    • Informatie voor het instellen van de parameters voor de CMDB-database.

    • E-mailadres beheerder. (Optioneel)

    • De naam van de SMTP-e-mailserver. (Optioneel)

    • De naam van de SMTP-verzender. Deze naam verschijnt in meldingen die vanuit UCMDB worden verzonden. (Optioneel)

  • er mag slechts één exemplaar van HP Universal CMDB op een server worden geïnstalleerd, zelfs als andere exemplaren in andere mappen zouden worden geïnstalleerd of een andere versie hebben.

  • Vanwege beperkingen voor webbrowsers mogen de namen van servermachines waarop de HP Universal CMDB-server moet worden uitgevoerd, uitsluitend bestaan uit alfanumerieke tekens (a-z, A-Z, 0-9), verbindingsstreepjes (-) en punten (.).

    Als de namen van de machines waarop de HP Universal CMDB-servers worden uitgevoerd, onderstrepingen (liggend streepje) bevatten, is aanmelding bij HP Universal CMDB niet mogelijk. U moet in dat geval het IP-adres van de machine gebruiken in plaats van de machinenaam.

  • De namen van databasegebruikers en de wachtwoorden mogen alfanumerieke tekens uit de tekenset voor de database bevatten en mogen ook een liggend streepje bevatten. Namen moeten beginnen met een alfabetisch teken en mogen niet langer zijn dan 30 tekens.

  • Zorg ervoor dat de netwerkadapter op de computer waarop u HP Universal CMDB installeert, is geconfigureerd met de gewenste IP-interface (IPv4/IPv6).

    Opmerking: Configureer deze instellingen vanuit het Windows-configuratiescherm. Maak GEEN gebruik van de netsh-opdracht voor het installeren/verwijderen van <versie ip-interface>.

  • In high availability-omgevingen moeten de computers die worden gebruikt voor de UCMDB-servers, vergelijkbare hardware en dezelfde hoeveelheid geheugen hebben.

  • In high availability-omgevingen moeten UCMDB-servers in een cluster werken op hetzelfde poortnummer voor HTTP, HTTPS, enzovoort. U kunt de twee UCMDB-servers niet op verschillende poorten configureren.

  • De namen van databasegebruikers en de wachtwoorden mogen alfanumerieke tekens uit de tekenset voor de database bevatten en mogen ook een liggend streepje bevatten. Namen moeten beginnen met een alfabetisch teken en mogen niet langer zijn dan 30 tekens.

De UCMDB-server installeren - Installatie

In de volgende procedure wordt beschreven hoe u een UCMDB-server installeert op een Windows-machine.

Opmerking:  

  • Installatie van de UCMDB-server vanaf de InstallAnywhere-console wordt niet ondersteund.

  • Als u UCMDB 9.05 niet hebt verwijderd en UCMDB 10.10 installeert op een andere computer dan de computer waarop 9.05 is geïnstalleerd, moet u het 9.05-exemplaar nog steeds stoppen voordat u versie 10.10 installeert:

    Als u de server wilt stoppen, selecteert u Start > Alle programma's > HP UCMDB > HP Universal CMDB Server stoppen.

  1. Plaats de dvd HPUCMDB10.10WIN in het station van de computer die u gebruikt om UCMDB te installeren. Als u de installatie uitvoert via een netwerkstation, maakt u verbinding met dat station.

  2. Dubbelklik in de hoofdmap van de dvd op HPUCMDB_Server_10.10.exe.

  3. Dubbelklik op het bestand om het openingsscherm weer te geven.

    Opmerking: Als er een melding verschijnt dat de digitale handtekening niet geldig is, moet u UCMDB niet installeren. Neem in dat geval contact op met HP Software Support.

  4. Kies de gewenste taal en klik op OK.

  5. De introductiepagina wordt geopend. Klik op Volgende.

  6. De pagina met de licentieovereenkomst wordt geopend. Accepteer de voorwaarden van de licentieovereenkomst voor de eindgebruiker en klik op Volgende.

  7. De pagina Installatiemap selecteren wordt geopend.

    Accepteer de standaarddoellocatie (C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\) of klik op Selecteren om een andere installatiemap te selecteren. Het installatiepad mag geen niet-Engelse tekens of spaties bevatten.

    Tip: Als u de standaardinstallatiemap weer wilt weergeven, klikt u op Standaardmap herstellen.

    Klik op Volgende.

  8. De pagina Installatietype selecteren wordt geopend. Selecteer Nieuwe installatie en klik op Volgende.

  9. De pagina Lokale PostgreSQL-database installeren wordt geopend.

    • Als u wilt dat er een lokale PostgreSQL-database wordt geïnstalleerd, selecteert u Ja.

    • Als PostgreSQL Server is geïnstalleerd op een externe computer, selecteert u Nee.

    Klik op Volgende.

    Selecteer Nee en klik op Volgende.

  10. Als u in de vorige stap Ja hebt geselecteerd, moet u de poort en referenties van de lokale PostgreSQL-database opgeven

    1. Op de pagina die wordt geopend, kunt u de lokale databasepoort instellen. Geef hier het nummer op van de poort die de lokale PostgreSQL-database gebruikt om te communiceren en klik op Volgende.

    2. Op de pagina die vervolgens wordt geopend, kunt u de lokale databaseaccount instellen. Geef hier de gebruikersnaam en het wachtwoord van de lokale PostgreSQL-database op. Geef ter bevestiging nogmaals het wachtwoord op en klik op Volgende.

  11. De pagina Samenvatting wordt geopend. Hierin worden de installatieopties weergegeven die u hebt geselecteerd.

    Klik op Installeren als u tevreden bent met de gekozen opties. Er wordt een bericht weergegeven met de melding dat de installatie wordt uitgevoerd.

  12. Wanneer de installatie is voltooid, wordt het bericht HP Universal CMDB-server configureren weergegeven.

    Klik op Ja om de configuratie voort te zetten.

    Klik op Nee. U voert de details van de database in wanneer u de upgrade-tool uitvoert.

  13. Klik op de laatste pagina van de installatiewizard op Gereed om de installatie te voltooien.

In de volgende procedure wordt beschreven hoe u de UCMDB-server installeert op een Linux-machine.

Opmerking:  

  • Installatie van de UCMDB-server vanaf de InstallAnywhere-console wordt niet ondersteund.

  • Als u UCMDB 9.05 niet hebt verwijderd en UCMDB 10.10 installeert op een andere computer dan de computer waarop 9.05 is geïnstalleerd, moet u het 9.05-exemplaar nog steeds stoppen voordat u versie 10.10 installeert (/opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/bin/server.sh stop).

  1. Vereiste: Pas een van de volgende configuraties toe op de Linux-machine:

    • Optie 1:

      • Wijzig in het bestand /etc/sysctl.conf de waarde voor fs.file-max in fs.file-max = 300000 of voeg deze waarde toe
      • Voeg aan het einde van het bestand /etc/security/limits.conf het volgende toe:

        * soft nofile 20480

        * hard nofile 20480

    • Optie 2:

      Wijzig het bestand /etc/profile als volgt (via terminal):

      • Oude regel: ulimit -S -c 0 > /dev/null 2>&1

      • Nieuwe regel: ulimit -n 200000 >/dev/null 2>&1

      Opmerking: U hebt waarschijnlijk rechten nodig om deze bestanden te wijzigen. Mogelijk moet u de Linux-machine opnieuw opstarten om de wijzigingen door te voeren.

  2. De Linux-installatie van HP Universal CMDB werkt als een op grafische afbeeldingen gebaseerde installatie. Configureer voordat u het installatieprogramma uitvoert de omgevingsvariabele DISPLAY zodat deze verwijst actief exemplaar van een X Windows-server.

  3. Plaats de dvd HPUCMDB10.10Linux in het station van de computer die u gebruikt om UCMDB te installeren. Als u de installatie uitvoert via een netwerkstation, maakt u verbinding met dat station.

  4. Voer het volgende uitvoerbare bestand uit: sh <hoofdmap dvd>/HPUCMDB_Server_10.10.bin.

  5. De UCMDB-installatie wordt geopend. Kies de gewenste taal en klik op OK.

  6. De introductiepagina wordt geopend. Klik op Volgende.

  7. De pagina met de licentieovereenkomst wordt geopend. Accepteer de voorwaarden van de licentieovereenkomst voor de eindgebruiker en klik op Volgende.

  8. De pagina Installatiemap selecteren wordt geopend.

    Accepteer het standaardpad opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/ of klik op Selecteren om een andere installatiemap te selecteren. Het installatiepad mag geen niet-Engelse tekens of spaties bevatten.

    Opmerking: Als u de standaardinstallatiemap weer wilt weergeven, klikt u op Standaardmap herstellen.

    Klik op Volgende.

  9. De pagina Installatietype selecteren wordt geopend. Selecteer Nieuwe installatie en klik op Volgende.

  10. De pagina Lokale PostgreSQL-database installeren wordt geopend.

    • Als u wilt dat er een lokale PostgreSQL-database wordt geïnstalleerd, selecteert u Ja.

    • Als PostgreSQL Server is geïnstalleerd op een externe computer, selecteert u Nee.

    Klik op Volgende.

    Selecteer Nee en klik op Volgende.

  11. Als u in de vorige stap Ja hebt geselecteerd, moet u de poort en referenties van de lokale PostgreSQL-database opgeven

    1. Op de pagina die wordt geopend, kunt u de lokale databasepoort instellen. Geef hier het nummer op van de poort die de lokale PostgreSQL-database gebruikt om te communiceren en klik op Volgende.

    2. Op de pagina die vervolgens wordt geopend, kunt u de lokale databaseaccount instellen. Geef hier de gebruikersnaam en het wachtwoord van de lokale PostgreSQL-database op. Geef ter bevestiging nogmaals het wachtwoord op en klik op Volgende.

  12. De pagina Samenvatting wordt geopend. Hierin worden de installatieopties weergegeven die u hebt geselecteerd.

    Klik op Installeren als u tevreden bent met de gekozen opties. Er wordt een bericht weergegeven met de melding dat de installatie wordt uitgevoerd.

  13. Wanneer de installatie is voltooid, wordt het bericht HP Universal CMDB-server configureren weergegeven.

    Klik op Ja om de configuratie voort te zetten.

    Opmerking: Desgewenst kunt u de database of het schema op een later tijdstip configureren. In dat geval voert u het script configure.sh uit, dat te vinden is in /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/bin.

    Klik op Nee. U voert de details van de database in wanneer u de upgrade-tool uitvoert.

  14. Klik op de laatste pagina van de installatiewizard op Gereed om de installatie te voltooien.

UCMDB installeren - De database configureren

Dit gedeelte omvat:

 

Een database maken of verbinding maken met een bestaande?

U moet beslissen of u zelf databasegebruikers wilt maken of dat u vooraf gedefinieerde gebruikers gebruikt:

  • Maak in de volgende gevallen een database- of schemagebruiker:

    • Er zijn geen bestaande databasegebruikers.

    • Er zijn bestaande databasegebruikers, maar u wilt de standaardinhoud van de database initialiseren.

  • Maak in de volgende gevallen verbinding met een bestaande database- of schemagebruiker:

    • U wilt upgraden naar een nieuwere versie van HP Universal CMDB en de database-inhoud gebruiken uit de vorige versie van HP Universal CMDB.

    • U wilt de standaardinhoud van de database niet wijzigen, bijvoorbeeld omdat in uw database of schema gegevens aanwezig zijn uit een eerdere installatie van dezelfde release. In dit geval werkt Setup de benodigde serverconfiguratiebestanden bij met de databasedetails en wordt het configuratiebestand voor databasescripts bijgewerkt.

    • Uw databasebeheerder verstrekt vooraf instructies voor het maken van de databasegebruikers, al naargelang het bedrijfsbeleid.

 

Vereiste informatie voor het instellen van databaseparameters

Voordat u de CMDB-databaseparameters instelt, zorgt u dat u de volgende informatie gereed hebt (u hebt deze nodig om een nieuwe database te maken of om verbinding te maken met bestaande databases):

  • Hostnaam.De naam van de machine waarop Microsoft SQL Server is geïnstalleerd. Als u verbinding maakt met een niet-standaard exemplaar van Microsoft SQL Server, voert u de volgende gegevens in: <hostnaam>\<naam exemplaar>
  • Poort. De TCP-/IP-poort van Microsoft SQL Server. HP Universal CMDB geeft automatisch de standaardpoort, 1433, weer.
  • Databasenaam (schemanaam). De naam van de bestaande database of de naam die u uw nieuwe database wilt geven (bijvoorbeeld UCMDB_database).
  • Gebruikersnaam en wachtwoord (als u Microsoft SQL Server-verificatie gebruikt). De gebruikersnaam en het wachtwoord van een gebruiker met beheerdersrechten voor Microsoft SQL Server. De standaard gebruikersnaam voor Microsoft SQL Server-beheerders is sa.

    Opmerking: Er moet een wachtwoord worden opgegeven.

U kunt een database maken en daarmee verbinding maken via Windows-verificatie in plaats van Microsoft SQL Server-verificatie. Hiertoe moet u ervoor zorgen dat de Windows-gebruiker die de HP Universal CMDB-service uitvoert, de benodigde rechten heeft voor toegang tot de Microsoft SQL Server-database.

  • Voor informatie over het toewijzen van een Windows-gebruiker om de HP Universal CMDB-service uit te voeren, raadpleegt u het gedeelte over het wijzigen van de gebruiker van UCMDB-serverservices, in de HP UCMDB-beveiligingshandleiding.
  • Voor informatie over het toevoegen van een Windows-gebruiker aan Microsoft SQL Server, ziet u het gedeelte Toegang tot Microsoft SQL Server-databases met behulp van Windows-verificatie in de HP UCMDB-databasehandleiding.

Voordat u de parameters voor de CMDB-database instelt, moet u zorgen dat u ten minste één standaardtabelruimte voor elk gebruikersschema hebt gemaakt voor een juiste werking. Zorg bovendien dat er ten minste één tijdelijke tabelruimte is toegewezen aan elk gebruikersschema.

Voor het maken van een nieuw gebruikersschema en om verbinding te maken met een bestaand gebruikersschema, moet u beschikken over de volgende informatie:

  • Hostnaam. De naam van de hostmachine waarop Oracle Server is geïnstalleerd.
  • Poort. De Oracle-listener-poort. HP Universal CMDB geeft automatisch de standaardpoort, 1521, weer.
  • SID. De Oracle-exemplaarnaam die uniek is voor het Oracle-database-exemplaar dat wordt gebruikt door HP Universal CMDB.
  • Schemanaam en schemawachtwoord. De naam en het wachtwoord van het bestaande gebruikersschema, of de naam voor het nieuwe gebruikersschema (bijvoorbeeld UCMDB_schema).

Als u een nieuw gebruikersschema maakt, hebt u de volgende aanvullende gegevens nodig:

  • Admin-gebruikersnaam en admin-wachtwoord (voor verbinding als beheerder). De naam en het wachtwoord van een gebruiker met beheerdersrechten voor Oracle Server (bijvoorbeeld een System-gebruiker).
  • Standaard tabelruimte. De naam van de standaard tabelruimte die u hebt gemaakt voor het gebruikersschema. Voor meer informatie over het maken van een HP Universal CMDB-tabelruimte, raadpleegt u het gedeelte over het handmatig maken van Oracle Server-databaseschema's in de HP UCMDB-databasehandleiding.
  • Tijdelijke tabelruimte. De naam van de standaard tabelruimte die u hebt toegewezen aan het gebruikersschema. De standaard tijdelijke tabelruimte voor Oracle is temp.

Opmerking: voor het maken van een nieuw gebruikersschema moet u beschikken over de juiste rechten.

Voordat u de CMDB-databaseparameters instelt, zorgt u dat u de volgende informatie gereed hebt (u hebt deze nodig om een nieuwe database te maken of om verbinding te maken met bestaande databases):

  • Als u een lokale PostgreSQL-database installeert, bereidt u een schemanaam voor.
  • Als u verbinding maakt met een externe versie van PostgreSQL Server, bereidt u het volgende voor:

    • Hostnaam. De naam van de externe computer waarop PostgreSQL Server is geïnstalleerd: <hostnaam>\<naam exemplaar>

    • Poort. De TCP-/IP-poort van PostgreSQL Server.
    • Databasenaam (schemanaam). De naam van de bestaande database of de naam die u uw nieuwe database wilt geven (bijvoorbeeld UCMDB_database).

    • Gebruikersnaam en wachtwoord De gebruikersnaam en het wachtwoord van een gebruiker met beheerdersrechten op PostgreSQL Server.

 

De database instellen

(missing or bad snippet)

UCMDB installeren - De installatie voltooien

  1. Klik op de laatste pagina van de installatiewizard op Gereed om de installatie te voltooien.

  2. BELANGRIJK! Voordat u de UCMDB-server start, moet u de versleutelingsleutel (key.bin) waarvan u een back-up hebt gemaakt voordat u begon met de upgradeprocedure, kopiëren naar de volgende map op de nieuwe computer:

    C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\root\lib\server\discovery\

    /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/root/lib/server/discovery/

  3. Configureer de JVM-opstartparameter:

    1. Open C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\bin\wrapper.conf/opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/bin/wrapper.conf

    2. Zoek de volgende regel:

      wrapper.java.additional.<#>=-Djava.net.preferIPv4Stack=

      • In een IPv4- of IPv4-IPv6-omgeving zorgt u ervoor dat Djava.net.preferIPv4Stack=true

      • In een omgeving met alleen IPv6 configureert u de UCMDB-servercomputer alleen voor IPv6 door deze hele regel tot een commentaarregel te maken.
  4. Start de UCMDB-server:

    Start > Programma's > HP UCMDB > HP Universal CMDB Server starten

    /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/bin/server.sh start

    Opmerking:  

    • Als u de wizard Configuratie UCMDB-server hebt uitgevoerd als onderdeel van de installatie van HP Universal CMDB Server, moet u HP Universal CMDB Server alleen opnieuw opstarten nadat u de parameters voor alle databases naar behoren hebt ingesteld.

      Als u de wizard Configuratie UCMDB-server hebt uitgevoerd om eerder gedefinieerde databasetypen of verbindingsparameters te wijzigen, start u HP Universal CMDB Server en de Data Flow Probes opnieuw op nadat u het proces voor het wijzigen van de parameters hebt voltooid.

    • Wanneer u de UCMDB-server start, kan het enkele minuten duren voordat het proces wordt voltooid en de server actief is. Deze periode wordt groter naarmate het databaseschema groter is.

De high availability-modus instellen

Opmerking: Deze sectie is alleen relevant als de bijgewerkte omgeving een high availability-omgeving moet worden.

Een typische configuratie voor een high availability-omgeving is twee of meer UCMDB-servers die verbinding maken met dezelfde databaseserver. De servers worden zodanig geconfigureerd dat ze werken achter een load balancer, met andere woorden: de load balancer dient als toegangspunt voor de UCMDB-servers. Alle UCMDB-servers zijn op elk willekeurig moment actief en kunnen zowel lees- als schrijfaanvragen verwerken. Aanvragen worden door de load balancer gedistribueerd naar de UCMDB-servers in de cluster. Hoewel leesaanvragen gelijkmatig worden verdeeld onder alle UCMDB-servers (lezers), is er op een bepaald moment slechts één UCMDB-server (schrijver) ook verantwoordelijk voor schrijfaanvragen. Alle schrijfaanvragen die door een lezer worden ontvangen, worden doorgegeven aan de schrijver. Bovendien kunnen alle UCMDB-servers de rol van de schrijver overnemen wanneer de schrijver niet beschikbaar is.

Opmerking:

  • De load balancer die wordt gebruikt voor high availability moet cookies kunnen invoegen en statuscontroles kunnen uitvoeren ('keepalive').

  • De instructies die hieronder worden gedefinieerd, worden gecertificeerd via de load balancer, F5 BIG-IP versie 10.x. (F5 BIG-IP versie 11.x wordt ook ondersteund.)

    Als u een andere load balancer gebruikt, moet de configuratie worden uitgevoerd door een netwerkbeheerder die veel verstand heeft van de configuratie van uw load balancer; er moeten bovendien vergelijkbare principes worden toegepast.

  • In de onderstaande instelprocedure wordt aangenomen dat u al minstens één UCMDB-server hebt geïnstalleerd en geconfigureerd.

Ga als volgt te werk om een high availability-omgeving in te stellen:

Ga als volgt te werk om een high availability-omgeving in te stellen nadat u een upgrade hebt uitgevoerd van UCMDB 10.01 naar UCMDB 10.10:

  1. Installeer één of meer extra UCMDB-servers om een UCMDB-servercluster te maken

    Installeer de UCMDB-servers op dezelfde manier als u de eerste UCMDB-server hebt geïnstalleerd, met één verschil: wanneer u de wizard Serverconfiguratie uitvoert om de database op de extra UCMDB-server te configureren, selecteert u Verbinding maken met bestaand schema en geeft u de details op van het schema dat u hebt gemaakt voor de eerste UCMDB-server.

    Zie De UCMDB-server installeren - Installatie voor meer informatie over het installeren van de UCMDB-servers.

    Opmerking:  

    • De computers die worden gebruikt voor alle UCMDB-servers in de cluster, moeten beschikken over gelijksoortige hardware (en dezelfde hoeveelheid geheugen) en moeten worden uitgevoerd met hetzelfde besturingssysteem.

    • UCMDB-servers in de cluster moeten werken op hetzelfde poortnummer voor HTTP, HTTPS, enzovoort. U kunt de twee UCMDB-servers niet op verschillende poorten configureren.

    • Als u werkt in een omgeving met alleen IPv6, moet u ervoor zorgen dat de UCMDB-servercomputers zijn geconfigureerd voor IPv6.

      1. Zoek in het bestand wrapper.conf naar de volgende regel:

        wrapper.java.additional.<#>=-Djava.net.preferIPv4Stack=true

      2. Als dit geen commentaarregel is, maakt u er een commentaarregel van.
  2. Voltooi het opstartproces van de server

    1. Als de eerste UCMDB-server niet wordt gestart, start u het proces. Wacht totdat het opstartproces is voltooid.

    2. Start de andere UCMDB-servers.

  3. Configureer de load balancer

    De load balancer wordt gebruikt om de belasting te verdelen die wordt verzonden naar de UCMDB-servers in de cluster. Configureer de load balancer als volgt:

    1. Configureer VIP-adressen. Op de load balancer:

      • Configureer een VIP-adres voor een cluster om aanvragen naar de hele UCMDB-servercluster te verzenden.

      • Configureer een VIP-adres voor een schrijver om aanvragen alleen naar de schrijver te verzenden (alleen voor Universal Discovery).

      Opmerking: Noteer de gedefinieerde VIP-adressen.

      • Wanneer u de communicatie-instellingen tussen de UCMDB-server en de Data Flow Probes definieert, gebruik dan altijd het VIP-adres voor de schrijver wanneer u wordt gevraagd om de naam van de UCMDB-server.

      • Wanneer u de communicatie-instellingen tussen de UCMDB-server en andere applicaties definieert, gebruik dan altijd het VIP-adres voor de cluster wanneer u wordt gevraagd om de naam van de UCMDB-server.

    2. Configureer twee identieke groepen met backend-servers die alle UCMDB-servers in de cluster voorstellen. De twee groepen worden bewaakt door verschillende gezondheidsmonitoren. Naar de ene groep worden aanvragen verzonden die uitsluitend bestemd zijn voor de schrijver-server (alleen voor Universal Discovery), en naar de andere groep worden aanvragen verzonden die kunnen worden verwerkt door elke server in de cluster.

    3. Configureer de gezondheidsmonitoren (keepalive-adressen). De gezondheidsmonitoren controleren op de keepalive-pagina van elke UCMDB-server.

      • Configureer de volgende URL voor het VIP-adres voor de cluster:

        /ping/

      • Configureer de volgende URL voor het VIP-adres voor de schrijver:

        /ping/?restrictToWriter=true

      • Mogelijke reacties van beide URL's zijn Actief of Inactief met respectievelijk de HTTP-reactiecodes 200 - OK of 503 - Service niet beschikbaar.

        De verwachte reactie moet Actief zijn.

    4. Verbind de gezondheidsmonitors met de respectieve UCMDB-servergroepen die u hierboven hebt geconfigureerd.

    5. Configureer de persistentie van sessies op de load balancer:

      1. Configureer de load balancer om cookies in te voegen voor de reacties die worden teruggestuurd naar UCMDB-clients.

        Voeg met behulp van de methode Invoegen een persistentieprofiel van het type cookie toe voor elk VIP-adres.

        Opmerking: De naam en waarde van de cookie zijn niet belangrijk, zo lang de load balancer maar weet hoe de persistentie moet worden behouden met de cookies die worden verzonden.

      2. Belangrijk! Omdat F5 BIG-IP versie 10.x alleen aan de eerste aanvraag per verbinding met de server een sessiecookie toevoegt, moet u het volgende doen:

        1. Meld u aan bij UCMDB.

        2. Ga naar Beheer > Beheer infrastructuurinstellingen en wijzig de waarde voor Verbinding afsluiten afdwingen voor SDK-clients in true.

          Wanneer deze instelling wordt ingesteld op true, voegen UCMDB SDK-clients een Connection:close-header toe aan elke verificatieaanvraag en klassedownloadaanvraag die naar de server zijn verzonden. Op deze manier gaat de load balancer er vanuit dat dit een eerste verzoek is in een verbinding en wordt de sessiecookie aan de respons toegevoegd.

        Opmerking: Dit is relevant voor load balancers die, net zoals F5 BIG-IP versie 10.x, alleen een sessiecookie toevoegen aan de eerste aanvraag per verbinding met de server.

        Als de load balancer die u gebruikt, een sessiecookie toevoegt aan elke reactie, moet Verbinding afsluiten afdwingen voor SDK-clients worden ingesteld op false (de standaardinstelling). In dit geval kan het leiden tot een afname van de systeemprestaties als u deze optie instelt op true.

    6. Als de VIP zodanig is geconfigureerd dat veilige verbindingen worden geaccepteerd en de load balancer de aanvragen via HTTP doorstuurt naar de UCMDB-servers, moet u het herschrijven van omleidingen configureren. In de F5-gebruikersinterface configureert u het HTTP-profiel dat aan de VIP is gekoppeld zodat alle omleidingen worden herschreven door de volgende optie in te schakelen: Omleiding herschrijven selecteer Alle.

  4. Data Flow Probes configureren

    Wanneer u een Data Flow Probe installeert, gebruikt u het VIP-adres voor de schrijver van de load balancer bij het definiëren van de naam van de HP Universal CMDB-server.

    Als er al een Data Flow Probe is geïnstalleerd:

    1. Stop de probe.

    2. Wijzig in het bestand /opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/conf/DataFlowProbe.propertiesc:\hp\UCMDB\DataFlowProbe\conf\DataFlowProbe.properties het attribuut serverName zodat dit verwijst naar het VIP-adres voor de schrijver.

    3. Start de probe opnieuw op.

UCMDB verwijderen

  1. HP Universal CMDB verwijderen:

    Windows
    1. Op de computer met de UCMDB-server selecteert u Start > Alle programma's > HP UCMDB > HP Universal CMDB-server verwijderen.

      De wizard HP Universal CMDB Server verwijderen wordt geopend. Klik op Verwijderen.

    2. Het dialoogvenster Configuratiebestanden verwijderen wordt geopend. Selecteer of de configuratiebestanden van de server al dan niet moet worden verwijderd.

    3. Als UCMDB een ingesloten PostgreSQL-database bevat, wordt het dialoogvenster PostgreSQL-map verwijderen geopend. Kies of het ingesloten (lokale) PostgreSQL-databasebestand al dan niet moet worden verwijderd.

    4. Wanneer het verwijderen van de installatie is voltooid, wordt een bevestigingsbericht weergegeven. Klik op Gereed om het verwijderen van de installatie te voltooien.

    Linux
    1. Voer op de computer met de UCMDB-server het script Uninstall_UCMDBServer uit vanuit de submap UninstallerData van de installatiemap.

      Selecteer op dezelfde locatie de optie Uninstall om de HP Universal CMDB-server te verwijderen.

    2. Het dialoogvenster Configuratiebestanden verwijderen wordt geopend. Selecteer of de configuratiebestanden van de server al dan niet moet worden verwijderd.

    3. Als UCMDB een ingesloten PostgreSQL-database bevat, wordt het dialoogvenster PostgreSQL-map verwijderen geopend. Kies of het ingesloten (lokale) PostgreSQL-databasebestand al dan niet moet worden verwijderd.

    4. Wanneer het verwijderen van de installatie is voltooid, wordt een bevestigingsbericht weergegeven. Klik op Gereed om het verwijderen van de installatie te voltooien.

  2. Een Data Flow Probe verwijderen:

    Windows

    Ga als volgt te werk op de computer waarop de probe is geïnstalleerd:

    1. Stop de probe: Start > Alle programma's > HP UCMDB > Data Flow Probe stoppen.

    2. Verwijder de probe: Start > Alle programma's > HP UCMDB > Data Flow Probe verwijderen. Wanneer het verwijderen van de probe is voltooid, verwijdert u de map waarin de probe is opgeslagen: C:\hp\UCMDB\DataFlowProbe

    Linux

    Ga als volgt te werk op de computer waarop de probe is geïnstalleerd:

    1. Stop de probe: /opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/bin/ProbeGateway.sh stop

    2. Verwijder de probe. Voer een van de volgende stappen uit:

      • Voer de volgende opdracht uit in de shell:

        sh /opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/UninstallerData/Uninstall_Discovery_Probe

      • Dubbelklik op het bestand Uninstall_Discovery_Probe in het bestandssysteem.

      • Verwijder de map /opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/.

UCMDB upgraden - Inleiding

In onderstaande instructies wordt uitgelegd hoe u een upgrade uitvoert van HP Universal CMDB 9.0x naar HP Universal CMDB 10.10.

In onderstaande instructies wordt uitgelegd hoe u een upgrade uitvoert van UCMDB 10.01 naar UCMDB 10.10.

Opmerking:  

  • Lees de volledige procedure door voordat u begint met het upgradeproces.

  • Het upgradeproces verloopt offline en gedurende het proces worden alle bronnen en gegevens getransformeerd van het 9.0x-systeem naar het 10.10-systeem.

  • Een upgrade van UCMDB 10.01 naar UCMDB 10.10 kan enkele uren duren.

    U kunt de voortgang van de upgrade volgen in de volgende logboekbestanden (die te vinden zijn in de map c:\hp\UCMDB\UCMDBServer\runtime\log/opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/runtime/log):

    • servicepack.install.log
    • upgrade.short.log.
    • upgrade.detailed.log.
  • De minimaal ondersteunde versie van HP UCMDB Discovery and Integrations Content Pack voor UCMDB 10.10 is Content Pack 13.00. Deze Content Pack wordt automatisch samen met de UCMDB-server geïnstalleerd tijdens de volgende procedure.

De UCMDB Best Practices upgraden

Voordat u uw omgeving bijwerkt, is het raadzaam om de originele omgeving (UCMDB-server en -database) te klonen naar een nieuwe omgeving en de upgrade uit te voeren op de gekloonde omgeving. Zodoende kan de originele server actief blijven tijdens de upgradeprocedure. Door de upgrade uit te voeren op een gekloonde database kunt u ook upgradeproblemen afhandelen zonder dat dit een nadelige invloed heeft op de uitvaltijd van de originele server.

Zodra alles correct werkt en is ingeschakeld in de bijgewerkte gekloonde omgeving, kunt u een upgrade van de originele server uitvoeren. Vervolgens verbindt u deze met de database in de bijgewerkte gekloonde omgeving.

Samengevat:

  1. Kloon de originele (huidige) omgeving.

    Opmerking: Het is raadzaam om geen wijzigingen in de originele omgeving aan te brengen nadat de databaseschema's zijnhet databaseschema is gekloond, aangezien die wijzigingen niet worden gemigreerd naar de bijgewerkte omgeving.

  2. Werk de gekloonde omgeving bij naar 10.10.
  3. Zodra alles correct werkt en is ingeschakeld in de bijgewerkte gekloonde omgeving, verbindt u de verbinding met de originele server en database en verwijdert u de UCMDB-server van de originele computer.
  4. Verbreek de verbinding met de server en de database in de bijgewerkte gekloonde omgeving.
  5. Installeer UCMDB 10.10 op de originele computer en verbind deze met de gekloonde 10.10-database.

UCMDB upgraden - Overzicht tijdsduur voor upgrades

In deze sectie vindt u schattingen voor de duur van upgrades. Deze schattingen zijn gebaseerd op geteste omgevingen. De duur van upgrades varieert, afhankelijk van de hardwareconfiguratie, de UCMDB-gegevensset en de databaseprestaties.

DB-server Upgrade-server
RAM
Besturings-
systeem upgrade-server
Aantal CI's Aantal koppelingen Aantal geschiedenis-
events
Aantal TQL's Upgradetijd
(uren)
Oracle 11.2 8GB Red Hat Enterprise Linux 6.4 1,2M 1,2M 2,4M 765 13
MSSQL 2012 sp1 8GB Windows 2012 SP1 4,23M 4,41M 0,568M 2266 9
Oracle 11.2 8GB Windows 2008 R2 Enterprise 50K 50K 1,7M 1159 5,5
Oracle 11.2 16GB Windows 2008 R2 Enterprise 150K 100K 21M 3516 6
DB-server Upgrade-server
RAM
Besturingssysteem upgrade-server Aantal CI's Aantal koppelingen Aantal geschiedenisevents Aantal TQL's Upgradetijd
(minuten)
Oracle 11.2 4GB Windows 2008 R2 Enterprise 310K 360K N.v.t. 887 70
MSSQL 2008 sp1 8GB Windows 2008 R2 Enterprise 260K 230K N.v.t. 1374 90
Oracle 11.2 32GB Red Hat Enterprise Linux 5.9 1M 1,5M N.v.t. 894 110

UCMDB upgraden - Vereisten

  • Als u een upgrade uitvoert van een versie van HP Universal CMDB eerder dan versie 9.05, moet u een upgrade naar versie 9.05 uitvoeren voordat u een upgrade naar versie 10.10 uitvoert. Raadpleeg de implementatiedocumentatie bij UCMDB 9.05, die te vinden is op de website met handleidingen van HP Software (http://h20230.www2.hp.com/selfsolve/manuals) voor meer informatie over een upgrade naar HP Universal CMDB versie 9.05.

  • Controleer de vereisten voor de hardware en het besturingssysteem. Raadpleeg HP Universal CMDB Support Matrix-document voor meer informatie.

UCMDB upgraden- De databases voorbereiden

  • De upgrade vereist ongeveer 250% van de ruimte die normaal vereist is voor het CMDB-schema. Zorg ervoor dat u deze ruimte toewijst.

  • Maak een back-up van de Geschiedenis en CMDB-schema's van versie 9.05. In UCMDB 10.10 zijn het Geschiedenis- en CMDB-schema gecombineerd tot één schema. Maak van beide schema's een afzonderlijke back-up om te zorgen voor een juiste binding tijdens de upgrade naar versie 10.10.

  • Zorg ervoor dat de databasegebruiker met wie u verbinding maakt in de oude schema's (zowel Geschiedenis- als CMDB-schema's) CREATE TYPE-rechten heeft.

    Als dit niet het geval is, verleent u de rechten vanaf een databasebeheerdersaccount: GRANT CREATE TYPE TO <USER_NAME>

  • Controleer of de tekenset van de databaseschema's waarvan een back-up is gemaakt, overeenkomt met de tekenset van de doeldatabaseserver.

Opmerking: Als extra voorzorgsmaatregel voert u uw huidige UCMDB-versie uit ten opzichte van de schema's waarvan een back-up is gemaakt om te controleren of deze niet beschadigd zijn. Controleer of de database-instellingen voor de schema's waarvan een back-up is gemaakt, hetzelfde zijn als voor de oorspronkelijke schema's.

Zie de HP UCMDB-databasehandleiding voor meer informatie over het werken met de CMDB.

UCMDB upgraden - Adapters voor gewijzigde integratie (federation) opslaan

Voor alle kant-en-klare adapters: Als u in de huidige versie adapterconfiguraties hebt gewijzigd, is het raadzaam om alle adapterbestanden op te slaan voordat u begint met de upgrade. Na de upgrade moet u dezelfde wijzigingen aanbrengen aan de relevante adapters.

Als u bijvoorbeeld een standaardadaptersjabloon hebt, kopieert u deze naast het relevante deel van de XML voor de adapter (het label '<adapterTemplates>'). Na de upgrade kopieert u dit label terug naar de XML van de relevante adapter.

Opmerking: Alle adapters moeten compatibel zijn met het nieuwe Universal Data Model. Als u wijzigingen aanbrengt aan bestaande kant-en-klare adapters, moet u dezelfde wijzigingen aanbrengen aan de adapterbestanden van versie 10.10.

UCMDB upgraden - De versleutelingsleutel opslaan

UCMDB gebruikt de versleutelingsleutel om referentiegegevens te coderen en om gevoelige referentiegegevens te verzenden naar Data Flow Probes. Uit beveiligingsoverwegingen wordt deze versleutelingsleutel opgeslagen op het bestandssysteem en niet in de database.

Maak een back-up van de versleutelingsleutel op de UCMDB-server. De versleutelingsleutel bevindt zich in:

C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\conf\discovery\key.bin

/opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/conf/discovery/key.bin

Opmerking: Wanneer u een upgrade van versie 10.01 naar 10.10 uitvoert op dezelfde computer, blijft het originele bestand op de computer staan. De back-up is nodig voor het geval dat het bestand tijdens het proces verloren gaat.

Wanneer u een upgrade van versie 10.01 naar 10.10 uitvoert op een schone computer, is dit bestand niet aanwezig op de nieuwe computer en moet het naar de nieuwe computer worden gekopieerd nadat u UCMDB op de schone computer hebt geïnstalleerd.

UCMDB upgraden - Back-up maken van beveiligde keystore

Maak een back-up van de map C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\conf\security/opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/conf/security. Deze wordt na de upgrade gekopieerd naar dezelfde locatie in versie 10.10.

UCMDB upgraden - Configuratie beveiliging JMX

Als de toegangsbeveiliging voor Java JMX werd uitgevoerd:

  1. Bewerk de bestandsrechten voor het volgende bestand, zodat de gebruiker waarmee u bent aangemeld, het kan bewerken:

    C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\bin\jre\lib\management\jmxremote.password

    /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/bin/jre/lib/management/jmxremote.password

  2. Sla het bestand op buiten de installatiemap van UCMDB.

UCMDB upgraden - Eerdere versies van UCMDB verwijderen

Opmerking:  

  • Als u van plan bent om de server voor UCMDB 10.10 te installeren op de computer waarop de server voor UCMDB 9.05 is geïnstalleerd, moet u eerst de server voor UCMDB 9.05 verwijderen, omdat u niet meer dan één versie van UCMDB op dezelfde computer kunt hebben.

    Als u van plan bent de server voor UCMDB 10.10 te installeren op een andere computer dan de computer waarop de server voor UCMDB 9.05 is geïnstalleerd, moet u de server voor UCMDB 9.05 nog steeds verwijderen.

  • Wanneer u een upgrade uitvoert in een omgeving in de high availability-modus, verwijdert u alle UCMDB-servers (de actieve server en de passieve servers) in de servercluster. Alle servers in de bijgewerkte cluster voor UCMDB 10.10 zijn actieve servers, terwijl ze tegelijkertijd high availability mogelijk maken.

  1. Stop de UCMDB-server:

    Start > Alle programma's > HP UCMDB > HP Universal CMDB Server stoppen.

    /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/bin/server.sh stop

  2. De UCMDB-server verwijderen

    Herinnering: Als u de server voor UCMDB 10.10 wilt installeren op een andere computer dan de computer waarop de server voor UCMDB 9.05 is geïnstalleerd, hoeft u de server voor UCMDB 9.05 niet te verwijderen en kunt u verder gaan met de volgende stap: UCMDB upgraden - De Data Flow Probes verwijderen.

    Opmerking: In een high availability-omgeving moet u de actieve en alle passieve servers voor UCMDB 9.05 verwijderen, zelfs als u de servers voor UCMDB 10.10 gaat installeren op andere computers dan de computers waarop de servers voor UCMDB 9.05 momenteel zijn geïnstalleerd.

    1. Kies Start > Alle programma's> HP UCMDB > HP Universal CMDB Server verwijderen. Het dialoogvenster HP Universal CMDB Server verwijderen wordt weergegeven, samen met een bericht waarin u wordt gevraagd of u ook de serverconfiguratiebestanden wilt verwijderen.

    2. Klik op Verwijderen.

    3. Wanneer het verwijderen van de installatie is voltooid, wordt een bevestigingsbericht weergegeven. Klik op Gereed om het verwijderen van de installatie te voltooien.

    1. Voer het script Uninstall_UCMDBServer uit vanuit de submap UninstallerData van de installatiemap. Het dialoogvenster HP Universal CMDB Server verwijderen wordt weergegeven, samen met een bericht waarin u wordt gevraagd of u ook de serverconfiguratiebestanden wilt verwijderen.

    2. Selecteer op dezelfde locatie de optie Uninstall om de UCMDB-server te verwijderen.

    3. Wanneer het verwijderen van de installatie is voltooid, wordt een bevestigingsbericht weergegeven. Klik op Gereed om het verwijderen van de installatie te voltooien.

  3. Verwijder de gehele map C:\hp\UCMDB van de UCMDB-servercomputer.

  4. Verwijder de gehele map /opt/hp/UCMDB van de UCMDB-servercomputer.

  5. Start de computer opnieuw op.

UCMDB upgraden - De Data Flow Probes verwijderen

Een Data Flow Probe verwijderen:

Windows

Ga als volgt te werk op de computer waarop de probe is geïnstalleerd:

  1. Stop de probe: Start > Alle programma's > HP UCMDB > Data Flow Probe stoppen.

  2. Verwijder de probe: Start > Alle programma's > HP UCMDB > Data Flow Probe verwijderen. Wanneer het verwijderen van de probe is voltooid, verwijdert u de map waarin de probe is opgeslagen: C:\hp\UCMDB\DataFlowProbe

Linux

Ga als volgt te werk op de computer waarop de probe is geïnstalleerd:

  1. Stop de probe: /opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/bin/ProbeGateway.sh stop

  2. Verwijder de probe. Voer een van de volgende stappen uit:

    • Voer de volgende opdracht uit in de shell:

      sh /opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/UninstallerData/Uninstall_Discovery_Probe

    • Dubbelklik op het bestand Uninstall_Discovery_Probe in het bestandssysteem.

    • Verwijder de map /opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/.

UCMDB upgraden - UCMDB-server 10.10 installeren

In de volgende procedure wordt beschreven hoe u een UCMDB-server installeert op een Windows-machine.

Opmerking:  

  • Installatie van de UCMDB-server vanaf de InstallAnywhere-console wordt niet ondersteund.

  • Als u UCMDB 9.05 niet hebt verwijderd en UCMDB 10.10 installeert op een andere computer dan de computer waarop 9.05 is geïnstalleerd, moet u het 9.05-exemplaar nog steeds stoppen voordat u versie 10.10 installeert:

    Als u de server wilt stoppen, selecteert u Start > Alle programma's > HP UCMDB > HP Universal CMDB Server stoppen.

  1. Plaats de dvd HPUCMDB10.10WIN in het station van de computer die u gebruikt om UCMDB te installeren. Als u de installatie uitvoert via een netwerkstation, maakt u verbinding met dat station.

  2. Dubbelklik in de hoofdmap van de dvd op HPUCMDB_Server_10.10.exe.

  3. Dubbelklik op het bestand om het openingsscherm weer te geven.

    Opmerking: Als er een melding verschijnt dat de digitale handtekening niet geldig is, moet u UCMDB niet installeren. Neem in dat geval contact op met HP Software Support.

  4. Kies de gewenste taal en klik op OK.

  5. De introductiepagina wordt geopend. Klik op Volgende.

  6. De pagina met de licentieovereenkomst wordt geopend. Accepteer de voorwaarden van de licentieovereenkomst voor de eindgebruiker en klik op Volgende.

  7. De pagina Installatiemap selecteren wordt geopend.

    Accepteer de standaarddoellocatie (C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\) of klik op Selecteren om een andere installatiemap te selecteren. Het installatiepad mag geen niet-Engelse tekens of spaties bevatten.

    Tip: Als u de standaardinstallatiemap weer wilt weergeven, klikt u op Standaardmap herstellen.

    Klik op Volgende.

  8. De pagina Installatietype selecteren wordt geopend. Selecteer Nieuwe installatie en klik op Volgende.

  9. De pagina Lokale PostgreSQL-database installeren wordt geopend.

    • Als u wilt dat er een lokale PostgreSQL-database wordt geïnstalleerd, selecteert u Ja.

    • Als PostgreSQL Server is geïnstalleerd op een externe computer, selecteert u Nee.

    Klik op Volgende.

    Selecteer Nee en klik op Volgende.

  10. Als u in de vorige stap Ja hebt geselecteerd, moet u de poort en referenties van de lokale PostgreSQL-database opgeven

    1. Op de pagina die wordt geopend, kunt u de lokale databasepoort instellen. Geef hier het nummer op van de poort die de lokale PostgreSQL-database gebruikt om te communiceren en klik op Volgende.

    2. Op de pagina die vervolgens wordt geopend, kunt u de lokale databaseaccount instellen. Geef hier de gebruikersnaam en het wachtwoord van de lokale PostgreSQL-database op. Geef ter bevestiging nogmaals het wachtwoord op en klik op Volgende.

  11. De pagina Samenvatting wordt geopend. Hierin worden de installatieopties weergegeven die u hebt geselecteerd.

    Klik op Installeren als u tevreden bent met de gekozen opties. Er wordt een bericht weergegeven met de melding dat de installatie wordt uitgevoerd.

  12. Wanneer de installatie is voltooid, wordt het bericht HP Universal CMDB-server configureren weergegeven.

    Klik op Ja om de configuratie voort te zetten.

    Klik op Nee. U voert de details van de database in wanneer u de upgrade-tool uitvoert.

  13. Klik op de laatste pagina van de installatiewizard op Gereed om de installatie te voltooien.

In de volgende procedure wordt beschreven hoe u de UCMDB-server installeert op een Linux-machine.

Opmerking:  

  • Installatie van de UCMDB-server vanaf de InstallAnywhere-console wordt niet ondersteund.

  • Als u UCMDB 9.05 niet hebt verwijderd en UCMDB 10.10 installeert op een andere computer dan de computer waarop 9.05 is geïnstalleerd, moet u het 9.05-exemplaar nog steeds stoppen voordat u versie 10.10 installeert (/opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/bin/server.sh stop).

  1. Vereiste: Pas een van de volgende configuraties toe op de Linux-machine:

    • Optie 1:

      • Wijzig in het bestand /etc/sysctl.conf de waarde voor fs.file-max in fs.file-max = 300000 of voeg deze waarde toe
      • Voeg aan het einde van het bestand /etc/security/limits.conf het volgende toe:

        * soft nofile 20480

        * hard nofile 20480

    • Optie 2:

      Wijzig het bestand /etc/profile als volgt (via terminal):

      • Oude regel: ulimit -S -c 0 > /dev/null 2>&1

      • Nieuwe regel: ulimit -n 200000 >/dev/null 2>&1

      Opmerking: U hebt waarschijnlijk rechten nodig om deze bestanden te wijzigen. Mogelijk moet u de Linux-machine opnieuw opstarten om de wijzigingen door te voeren.

  2. De Linux-installatie van HP Universal CMDB werkt als een op grafische afbeeldingen gebaseerde installatie. Configureer voordat u het installatieprogramma uitvoert de omgevingsvariabele DISPLAY zodat deze verwijst actief exemplaar van een X Windows-server.

  3. Plaats de dvd HPUCMDB10.10Linux in het station van de computer die u gebruikt om UCMDB te installeren. Als u de installatie uitvoert via een netwerkstation, maakt u verbinding met dat station.

  4. Voer het volgende uitvoerbare bestand uit: sh <hoofdmap dvd>/HPUCMDB_Server_10.10.bin.

  5. De UCMDB-installatie wordt geopend. Kies de gewenste taal en klik op OK.

  6. De introductiepagina wordt geopend. Klik op Volgende.

  7. De pagina met de licentieovereenkomst wordt geopend. Accepteer de voorwaarden van de licentieovereenkomst voor de eindgebruiker en klik op Volgende.

  8. De pagina Installatiemap selecteren wordt geopend.

    Accepteer het standaardpad opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/ of klik op Selecteren om een andere installatiemap te selecteren. Het installatiepad mag geen niet-Engelse tekens of spaties bevatten.

    Opmerking: Als u de standaardinstallatiemap weer wilt weergeven, klikt u op Standaardmap herstellen.

    Klik op Volgende.

  9. De pagina Installatietype selecteren wordt geopend. Selecteer Nieuwe installatie en klik op Volgende.

  10. De pagina Lokale PostgreSQL-database installeren wordt geopend.

    • Als u wilt dat er een lokale PostgreSQL-database wordt geïnstalleerd, selecteert u Ja.

    • Als PostgreSQL Server is geïnstalleerd op een externe computer, selecteert u Nee.

    Klik op Volgende.

    Selecteer Nee en klik op Volgende.

  11. Als u in de vorige stap Ja hebt geselecteerd, moet u de poort en referenties van de lokale PostgreSQL-database opgeven

    1. Op de pagina die wordt geopend, kunt u de lokale databasepoort instellen. Geef hier het nummer op van de poort die de lokale PostgreSQL-database gebruikt om te communiceren en klik op Volgende.

    2. Op de pagina die vervolgens wordt geopend, kunt u de lokale databaseaccount instellen. Geef hier de gebruikersnaam en het wachtwoord van de lokale PostgreSQL-database op. Geef ter bevestiging nogmaals het wachtwoord op en klik op Volgende.

  12. De pagina Samenvatting wordt geopend. Hierin worden de installatieopties weergegeven die u hebt geselecteerd.

    Klik op Installeren als u tevreden bent met de gekozen opties. Er wordt een bericht weergegeven met de melding dat de installatie wordt uitgevoerd.

  13. Wanneer de installatie is voltooid, wordt het bericht HP Universal CMDB-server configureren weergegeven.

    Klik op Ja om de configuratie voort te zetten.

    Opmerking: Desgewenst kunt u de database of het schema op een later tijdstip configureren. In dat geval voert u het script configure.sh uit, dat te vinden is in /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/bin.

    Klik op Nee. U voert de details van de database in wanneer u de upgrade-tool uitvoert.

  14. Klik op de laatste pagina van de installatiewizard op Gereed om de installatie te voltooien.

UCMDB upgraden - De versleutelingsleutel kopiëren

Opmerking: Deze stap is alleen vereist als u key.bin hebt aangepast.

Vervang het bestand C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\conf\discovery\key.bin door het bestand dat u eerder hebt opgeslagen.

Vervang het bestand /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/conf/discovery/key.bin door het bestand dat u eerder hebt opgeslagen.

UCMDB upgraden - De upgrade-tool uitvoeren

  1. Start het upgradebestand:

    C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\tools\upgrade.bat

    Start het upgradebestand: upgrade.sh

  2. De pagina Upgrade wordt voorbereid wordt geopend. Klik op Volgende.

  3. De pagina Instellingen CMDB-schema wordt geopend. Selecteer het databasetype en vul de verbindingsparameters voor CMDB-schema in. De schemanaam moet overeenkomen met de naam van het eerder gerepliceerde CMDB-schema van UCMDB 9.05. Klik op Volgende.

  4. De pagina Instellingen Geschiedenis-schema wordt geopend. Selecteer het databasetype en vul de verbindingsparameters voor Geschiedenis-schema in. De schemanaam moet overeenkomen met de naam van het eerder gerepliceerde Geschiedenis-schema van UCMDB 9.05. Klik op Volgende.

  5. De pagina Geavanceerde instellingen wordt geopend.

    • Multi-tenancy inschakelen. Selecteer deze optie als UCMDB moet werken in een omgeving met meerdere tenants.

      Opmerking: Na de upgrade kan de tenant-omgeving (een of meerdere tenants) niet meer worden gewijzigd.

    • Zoeken inschakelen. Hiermee indexeert u UCMDB-gegevens voor efficiënt zoeken.

      Opmerking: Schakel deze optie uit als u de UCMDB Browser niet gebruikt.

    • Geschiedenis. De History Upgrader:

      1. Hiermee wordt een upgrade van het CMDB-schema uitgevoerd, zodat dit ook nieuwe tabellen voor de geschiedenisgegevens bevat.
      2. Hiermee worden de gegevens van het oude geschiedenisschema gekopieerd en opgenomen in het bijgewerkte CMDB-schema.

      Afhankelijk van het gegevensvolume in uw geschiedenisschema, kan het kopiëren van de gegevens naar het CMDB-schema lang duren en de upgradeprestaties aanzienlijk verminderen.

      Als u de geschiedenisgegevens niet hoeft te kopiëren naar het bijgewerkte CMDB-schema, selecteert u Skip History Data Upgrade.

      Opmerking: Als u deze optie selecteert, wordt het CMDB-schema nog steeds bijgewerkt, maar worden de gegevens niet van het geschiedenisschema over het bijgewerkte schema heen gekopieerd.

      Let op: Aan het einde van het upgradeproces wordt het geschiedenisschema verwijderd en kunnen de gegevens ervan niet meer worden hersteld.

    Klik op Volgende.

  6. In het scherm Upgrade uitvoeren worden de upgradestappen weergegeven. Klik op Uitvoeren om de upgrade te starten.

    Opmerking: Mogelijk wordt het volgende waarschuwingsbericht weergegeven terwijl de upgrade wordt uitgevoerd:

    Failed to find key in secured_storage to decrypt DSD.

    U kunt deze waarschuwing negeren.

  7. In het venster Upgrade uitvoeren wordt de voortgang van elke stap weergegeven.

    Opmerking:  

    • Het voltooien van het upgradeproces kan veel tijd in beslag nemen. Als u het upgradeproces op enig moment wilt beëindigen, klikt u op de rode Stop-knop.
    • Voor een uitgebreide lijst met de upgradestappen raadpleegt u de HP UCMDB Upgradehandleiding.
    • Stappen die worden voltooid met een waarschuwing of stappen die niet worden uitgevoerd, worden geregistreerd in het deelvenster Upgrade-informatie. U kunt deze informatie weergeven door de rij te selecteren waar de upgradestap verschijnt. Relevante informatie wordt rechts weergegeven.
    • Als u een bepaalde stap opnieuw wilt uitvoeren, klikt u met de rechtermuisknop op de stap in het deelvenster Stappen en selecteert u Selectie uitvoeren. Een geslaagde upgradestap dient echter alleen opnieuw te worden uitgevoerd om problemen op te lossen.

UCMDB upgraden - Logboekbestanden

Tijdens de upgrade wordt de upgrade-informatie geregistreerd op de volgende regels van de map c:\hp\UCMDB\UCMDBServer\runtime-upgrade\log/opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/runtime-upgrade/log:

Log (A-Z) Beschrijving
cmdb.classmodel.log Fouten in dit logboek geven mogelijk aan welke entiteit in het klassemodel niet kon worden geladen.
error.log Dit logboekbestand is niet specifiek voor de upgrade en bevat alle fouten en waarschuwingen die door een ander logboek werden verzonden (tenzij deze mogelijkheid specifiek is geblokkeerd). Dit logboek kan worden gebruikt als kaart voor en algemeen overzicht van een geslaagde upgrade.
mam.packaging.log Dit logboek is alleen relevant voor de stap Basic Packages Deployer en omvat alle informatie voor die stap.
security.authorization.management.log Hierin worden alle wijzigingen aan het autorisatiemodel geregistreerd, zoals het maken van een rol, (met de exacte rechten), het maken van een gebruiker, toewijzingen van gebruikersrollen, enz.
upgrade.short.log. Dit is het belangrijkste logboekbestand voor de upgradeprocedure. Alle regels in dit bestand staan ook in upgrade.detailed.log. Dit bestand moet worden gebruikt als inhoudsopgave voor het gedetailleerde bestand, of als een algemeen overzicht of logboek voor foutoplossing. Dit bestand is meestal minder dan 5 MB groot.

UCMDB upgraden - De servers upgraden

  1. Stop de server van UCMDB 10.01.

    Opmerking:  

    • High availability-omgeving: Als de huidige omgeving een high availability-omgeving is, stopt u alle UCMDB-servers in het UCMDB-servercluster.
    • Zelfstandige omgeving: als UCMDB Integration Service wordt uitgevoerd, stopt u de service.

  2. Voer het installatieprogramma voor UCMDB 10.10 uit.

    1. Zoek naar het uitvoerbare UCMDB-bestand: HPUCMDB_Server_10.10.exe, en dubbelklik erop om het openingsscherm weer te geven.

      Opmerking: Als er een melding verschijnt dat de digitale handtekening niet geldig is, moet u UCMDB niet installeren. Neem in dat geval contact op met HP Software Support.

      Zoek naar het uitvoerbare UCMDB-bestand: HPUCMDB_Server_10.10.bin, en voer het volgende uitvoerbare bestand uit:

      sh <het pad naar het installatiebestand>/HPUCMDB_Server_10.10.bin

    2. Kies de gewenste taal en klik op OK.

    3. De introductiepagina wordt geopend. Klik op Volgende.

    4. De pagina met de licentieovereenkomst wordt geopend. Accepteer de voorwaarden van de licentieovereenkomst voor de eindgebruiker en klik op Volgende.

    5. Selecteer op de pagina Installatiemap selecteren de bestaande installatiemap van UCMDB 10.01.

    6. Selecteer op de pagina Installatietype selecteren van het installatieprogramma de optie Update van 10.01 en klik op Volgende.

    7. Klik op de pagina Samenvatting op Installeren om de installatie te starten.

    8. Wanneer de installatie is voltooid, klikt u op Voltooien.
    9. Opmerking: Wanneer u een upgrade van 10.01 naar 10.10 uitvoert, is het niet nodig om de wizard voor serverconfiguratie uit te voeren, aangezien het systeem de schema's van de installatie van 10.01 gebruikt.

  3. Als u SSL-certificaten hebt geïmporteerd in UCMDB 10.01, pakt u de certificaten uit vanuit

    C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\old

    /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/old

    en importeert u ze naar

    C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\bin\jre\lib\security\cacert

    /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/bin/jre/lib/security/cacert

    Zie het gedeelte over het inschakelen van SSL op de client-SDK in de HP UCMDB-beveiligingshandleiding voor meer informatie.

  4. Zelfstandige omgeving: als u de integratieservice hierboven hebt gestopt, moet u de gegevens van de integratieservice wissen:

    In C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\integrations\tools voert u clearProbeData.bat uit.

  5. BELANGRIJK!

    Opmerking: Deze stap is alleen relevant als u een upgrade naar 10.10 uitvoert op een nieuwe computer, en als u het bestand key.bin hebt aangepast tijdens uw vorige implementatie.

    Voordat u de UCMDB-server start, moet u de versleutelingsleutel (key.bin) waarvan u een back-up hebt gemaakt voordat u begon met de upgradeprocedure, kopiëren naar de volgende map op de nieuwe computer:

    C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\root\lib\server\discovery\

    /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/root/lib/server/discovery/

  6. Als er UCMDB-patches zijn geïnstalleerd bovenop uw huidige UCMDB-versie, moet u eventuele archiefbestanden (.zip) van de probe-patch verwijderen die mogelijk in het systeem zijn achtergebleven:

    Opmerking:  

    • Deze stap is alleen relevant als u een upgrade van UCMDB uitvoert bovenop uw huidige versie, oftewel: op dezelfde computer.
    • In een high availability-omgeving herhaalt u deze procedure op elke computer waarop een upgrade wordt uitgevoerd.

    In de map C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\runtime\probe_upgrade/opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/runtime/probe_upgrade verwijdert u alle ZIP-bestanden met het voorvoegsel probe-patch.

  7. Start de server voor UCMDB 10.10 om de upgrade te voltooien.

    Opmerking: Het kan enkele uren duren voordat de server is opgestart. U kunt de voortgang volgen in de volgende logboekbestanden (die te vinden zijn in de map ..\UCMDBServer\runtime\log):

    • servicepack.install.log
    • upgrade.short.log.
    • upgrade.detailed.log.
  8. Zelfstandige omgeving: Als u de integratieservice hebt gestopt, start u deze opnieuw.

  9. High availability-omgeving:

    Als u een upgrade van een high availability-omgeving uitvoert of de bijgewerkte omgeving een high availability-omgeving moet worden:

    1. Installeer UCMDB 10.10 op elke computer die deel zal uitmaken van het UCMDB-servercluster:

      • Als de huidige omgeving een high availability-omgeving is, voert u de bovenstaande stappen uit om elke UCMDB-server in het huidige UCMDB-servercluster van versie 10.01 bij te werken naar versie 10.10.
      • Als u nieuwe of extra servers wilt installeren, gaat u terug naar de selectiepagina van deze interactieve handleiding en selecteert u HP UCMDB 10.10 installeren en High Availability. Vervolgens volgt u de instructies die worden gegenereerd
    2. Zorg dat een van de UCMDB-servers in het cluster actief is (de status Up heeft) en start vervolgens de overige UCMDB-servers.

    Opmerking: In UCMDB 10.10 zijn alle UCMDB-servers in een high availability-omgeving actief, terwijl ze ook high availability mogelijk maken in geval van een fout op de server.

UCMDB upgraden - Post-upgradeprocedures

Na het upgraden moeten mogelijk de volgende stappen worden uitgevoerd.

  • UCMDB Browser. Wanneer u een upgrade naar versie 10.10 uitvoert, wordt UCMDB Browser 3.00 automatisch geïnstalleerd. Als u werkt met een latere versie van UCMDB Browser, moet u deze handmatig bijwerken.

  • Reverse Proxy. Als het systeem waarvoor u de upgrade uitvoert, niet op dezelfde computer wordt uitgevoerd als de vorige versie, moet u na de upgrade de reverse proxy opnieuw configureren. Zie voor meer informatie het gedeelte over reverse proxy's in de HP UCMDB-beveiligingshandleiding.

  • SSL.

    • Installeer de SSL-configuraties opnieuw. Zie voor meer informatie het gedeelte over het inschakelen van SSL-communicatie in de HP UCMDB-beveiligingshandleiding.

    • Als SSL geactiveerd was op het bronsysteem, herstelt u de map \conf\security waarvan u een back-up had gemaakt vóór de upgrade.

  • LW-SSO. LW-SSO configureren. Zie voor meer informatie de algemene informatie over LW-SSO en het gedeelte over het inschakelen van aanmelding bij UCMDB met LW-SSO in de HP UCMDB-beveiligingshandleiding.

  • JMX-console. Als u toegangsbeveiliging voor Java JMX hebt geconfigureerd, kopieert u het bestand dat u vóór de upgrade hebt opgeslagen terug naar C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\bin\jre\lib\management\jmxremote.password/opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/bin/jre/lib/management/jmxremote.password. Vervolgens bewerkt u de rechten van het bestand, zodat:

    • de eigenaar van het bestand dezelfde gebruiker is die de UCMDB-service uitvoert

    • alleen de eigenaar het recht heeft om het bestand weer te geven (herinnering: dit bestand bevat het wachtwoord voor het JMX-protocol in duidelijk herkenbare tekst)

    Zie de HP UCMDB-beveiligingshandleiding voor meer informatie over het beveiligen van de JMX-console.

  • Voer de wijzigingen aan integratieadapters (federation-adapter) opnieuw uit. Alle adapters moeten compatibel zijn met het nieuwe Universal Data Model. Als u wijzigingen aanbrengt aan bestaande kant-en-klare adapters, moet u dezelfde wijzigingen aanbrengen aan de adapterbestanden van versie 10.10. Kopieer geen bestanden vanuit de vorige versie om hiermee de bestanden in versie 10.10 te overschrijven.

  • Transformeer Discovery Wizards in Discovery Activities. Detectiewizards worden niet meer ondersteund in Universal Discovery. In plaats hiervan gebruikt Universal Discovery een vergelijkbare bron met de naam discovery activities. De bronnaam is hetzelfde (discoveryWizard) en bevindt zich in Adapterbeheer, onder het pakket DiscoveryActivities. Na de upgrade kunt u deze transformeren door de XML af te stemmen op het nieuwe XML-schema voor activiteiten.

    Als alternatief kunt u de bron verwijderen of de implementatie van het pakket volledig ongedaan maken met Pakketbeheer.

  • Veroudering inschakelen. Tijdens de upgrade wordt veroudering ingeschakeld om te voorkomen dat CI's worden verwijderd vanwege de tijdsduur dat de probe geen gegevens verzamelt (van het uitvoeren van het upgradeproces totdat Discovery begint met het rapporteren van alle CI's).

    Het is zeer belangrijk dat u veroudering opnieuw inschakelt. Het is echter raadzaam om te wachten totdat het systeem is gestabiliseerd voordat u veroudering opnieuw inschakelt. U kunt controleren of het systeem is gestabiliseerd door Discovery uit te voeren en alle voor verwijdering gemarkeerde CI's te monitoren. Zie HP Universal CMDB – Handleiding Data Flow-beheer voor meer informatie over het uitvoeren van Discovery.

    Schakel veroudering opnieuw in vanuit de module Beheer > CI-levenscyclus module en start de server opnieuw op. Zie voor meer informatie over veroudering het gedeelte over de CI-levenscyclus en het verouderingsmechanisme in de HP Universal CMDB – Handleiding Beheer.

UCMDB upgraden - De upgrade-tool opnieuw uitvoeren

Als u de upgradetool opnieuw wilt uitvoeren om alle upgradestappen vanaf het begin opnieuw uit te voeren, moet u eerst het volgende doen:

  1. Verwijder de map runtime-upgrade.
  2. Herstel de 9.05 CMDB- en Geschiedenis-databases waarvan u vóór de upgrade een back-up hebt gemaakt.

De high availability-modus instellen

Opmerking: Deze sectie is alleen relevant als de bijgewerkte omgeving een high availability-omgeving moet worden.

Een typische configuratie voor een high availability-omgeving is twee of meer UCMDB-servers die verbinding maken met dezelfde databaseserver. De servers worden zodanig geconfigureerd dat ze werken achter een load balancer, met andere woorden: de load balancer dient als toegangspunt voor de UCMDB-servers. Alle UCMDB-servers zijn op elk willekeurig moment actief en kunnen zowel lees- als schrijfaanvragen verwerken. Aanvragen worden door de load balancer gedistribueerd naar de UCMDB-servers in de cluster. Hoewel leesaanvragen gelijkmatig worden verdeeld onder alle UCMDB-servers (lezers), is er op een bepaald moment slechts één UCMDB-server (schrijver) ook verantwoordelijk voor schrijfaanvragen. Alle schrijfaanvragen die door een lezer worden ontvangen, worden doorgegeven aan de schrijver. Bovendien kunnen alle UCMDB-servers de rol van de schrijver overnemen wanneer de schrijver niet beschikbaar is.

Opmerking:

  • De load balancer die wordt gebruikt voor high availability moet cookies kunnen invoegen en statuscontroles kunnen uitvoeren ('keepalive').

  • De instructies die hieronder worden gedefinieerd, worden gecertificeerd via de load balancer, F5 BIG-IP versie 10.x. (F5 BIG-IP versie 11.x wordt ook ondersteund.)

    Als u een andere load balancer gebruikt, moet de configuratie worden uitgevoerd door een netwerkbeheerder die veel verstand heeft van de configuratie van uw load balancer; er moeten bovendien vergelijkbare principes worden toegepast.

  • In de onderstaande instelprocedure wordt aangenomen dat u al minstens één UCMDB-server hebt geïnstalleerd en geconfigureerd.

Ga als volgt te werk om een high availability-omgeving in te stellen:

Ga als volgt te werk om een high availability-omgeving in te stellen nadat u een upgrade hebt uitgevoerd van UCMDB 10.01 naar UCMDB 10.10:

  1. Installeer één of meer extra UCMDB-servers om een UCMDB-servercluster te maken

    Installeer de UCMDB-servers op dezelfde manier als u de eerste UCMDB-server hebt geïnstalleerd, met één verschil: wanneer u de wizard Serverconfiguratie uitvoert om de database op de extra UCMDB-server te configureren, selecteert u Verbinding maken met bestaand schema en geeft u de details op van het schema dat u hebt gemaakt voor de eerste UCMDB-server.

    Zie De UCMDB-server installeren - Installatie voor meer informatie over het installeren van de UCMDB-servers.

    Opmerking:  

    • De computers die worden gebruikt voor alle UCMDB-servers in de cluster, moeten beschikken over gelijksoortige hardware (en dezelfde hoeveelheid geheugen) en moeten worden uitgevoerd met hetzelfde besturingssysteem.

    • UCMDB-servers in de cluster moeten werken op hetzelfde poortnummer voor HTTP, HTTPS, enzovoort. U kunt de twee UCMDB-servers niet op verschillende poorten configureren.

    • Als u werkt in een omgeving met alleen IPv6, moet u ervoor zorgen dat de UCMDB-servercomputers zijn geconfigureerd voor IPv6.

      1. Zoek in het bestand wrapper.conf naar de volgende regel:

        wrapper.java.additional.<#>=-Djava.net.preferIPv4Stack=true

      2. Als dit geen commentaarregel is, maakt u er een commentaarregel van.
  2. Voltooi het opstartproces van de server

    1. Als de eerste UCMDB-server niet wordt gestart, start u het proces. Wacht totdat het opstartproces is voltooid.

    2. Start de andere UCMDB-servers.

  3. Configureer de load balancer

    De load balancer wordt gebruikt om de belasting te verdelen die wordt verzonden naar de UCMDB-servers in de cluster. Configureer de load balancer als volgt:

    1. Configureer VIP-adressen. Op de load balancer:

      • Configureer een VIP-adres voor een cluster om aanvragen naar de hele UCMDB-servercluster te verzenden.

      • Configureer een VIP-adres voor een schrijver om aanvragen alleen naar de schrijver te verzenden (alleen voor Universal Discovery).

      Opmerking: Noteer de gedefinieerde VIP-adressen.

      • Wanneer u de communicatie-instellingen tussen de UCMDB-server en de Data Flow Probes definieert, gebruik dan altijd het VIP-adres voor de schrijver wanneer u wordt gevraagd om de naam van de UCMDB-server.

      • Wanneer u de communicatie-instellingen tussen de UCMDB-server en andere applicaties definieert, gebruik dan altijd het VIP-adres voor de cluster wanneer u wordt gevraagd om de naam van de UCMDB-server.

    2. Configureer twee identieke groepen met backend-servers die alle UCMDB-servers in de cluster voorstellen. De twee groepen worden bewaakt door verschillende gezondheidsmonitoren. Naar de ene groep worden aanvragen verzonden die uitsluitend bestemd zijn voor de schrijver-server (alleen voor Universal Discovery), en naar de andere groep worden aanvragen verzonden die kunnen worden verwerkt door elke server in de cluster.

    3. Configureer de gezondheidsmonitoren (keepalive-adressen). De gezondheidsmonitoren controleren op de keepalive-pagina van elke UCMDB-server.

      • Configureer de volgende URL voor het VIP-adres voor de cluster:

        /ping/

      • Configureer de volgende URL voor het VIP-adres voor de schrijver:

        /ping/?restrictToWriter=true

      • Mogelijke reacties van beide URL's zijn Actief of Inactief met respectievelijk de HTTP-reactiecodes 200 - OK of 503 - Service niet beschikbaar.

        De verwachte reactie moet Actief zijn.

    4. Verbind de gezondheidsmonitors met de respectieve UCMDB-servergroepen die u hierboven hebt geconfigureerd.

    5. Configureer de persistentie van sessies op de load balancer:

      1. Configureer de load balancer om cookies in te voegen voor de reacties die worden teruggestuurd naar UCMDB-clients.

        Voeg met behulp van de methode Invoegen een persistentieprofiel van het type cookie toe voor elk VIP-adres.

        Opmerking: De naam en waarde van de cookie zijn niet belangrijk, zo lang de load balancer maar weet hoe de persistentie moet worden behouden met de cookies die worden verzonden.

      2. Belangrijk! Omdat F5 BIG-IP versie 10.x alleen aan de eerste aanvraag per verbinding met de server een sessiecookie toevoegt, moet u het volgende doen:

        1. Meld u aan bij UCMDB.

        2. Ga naar Beheer > Beheer infrastructuurinstellingen en wijzig de waarde voor Verbinding afsluiten afdwingen voor SDK-clients in true.

          Wanneer deze instelling wordt ingesteld op true, voegen UCMDB SDK-clients een Connection:close-header toe aan elke verificatieaanvraag en klassedownloadaanvraag die naar de server zijn verzonden. Op deze manier gaat de load balancer er vanuit dat dit een eerste verzoek is in een verbinding en wordt de sessiecookie aan de respons toegevoegd.

        Opmerking: Dit is relevant voor load balancers die, net zoals F5 BIG-IP versie 10.x, alleen een sessiecookie toevoegen aan de eerste aanvraag per verbinding met de server.

        Als de load balancer die u gebruikt, een sessiecookie toevoegt aan elke reactie, moet Verbinding afsluiten afdwingen voor SDK-clients worden ingesteld op false (de standaardinstelling). In dit geval kan het leiden tot een afname van de systeemprestaties als u deze optie instelt op true.

    6. Als de VIP zodanig is geconfigureerd dat veilige verbindingen worden geaccepteerd en de load balancer de aanvragen via HTTP doorstuurt naar de UCMDB-servers, moet u het herschrijven van omleidingen configureren. In de F5-gebruikersinterface configureert u het HTTP-profiel dat aan de VIP is gekoppeld zodat alle omleidingen worden herschreven door de volgende optie in te schakelen: Omleiding herschrijven selecteer Alle.

  4. Data Flow Probes configureren

    Wanneer u een Data Flow Probe installeert, gebruikt u het VIP-adres voor de schrijver van de load balancer bij het definiëren van de naam van de HP Universal CMDB-server.

    Als er al een Data Flow Probe is geïnstalleerd:

    1. Stop de probe.

    2. Wijzig in het bestand /opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/conf/DataFlowProbe.propertiesc:\hp\UCMDB\DataFlowProbe\conf\DataFlowProbe.properties het attribuut serverName zodat dit verwijst naar het VIP-adres voor de schrijver.

    3. Start de probe opnieuw op.

De high availability-modus instellen

Opmerking: Deze sectie is alleen relevant als de bijgewerkte omgeving een high availability-omgeving moet worden.

Een typische configuratie voor een high availability-omgeving is twee of meer UCMDB-servers die verbinding maken met dezelfde databaseserver. De servers worden zodanig geconfigureerd dat ze werken achter een load balancer, met andere woorden: de load balancer dient als toegangspunt voor de UCMDB-servers. Alle UCMDB-servers zijn op elk willekeurig moment actief en kunnen zowel lees- als schrijfaanvragen verwerken. Aanvragen worden door de load balancer gedistribueerd naar de UCMDB-servers in de cluster. Hoewel leesaanvragen gelijkmatig worden verdeeld onder alle UCMDB-servers (lezers), is er op een bepaald moment slechts één UCMDB-server (schrijver) ook verantwoordelijk voor schrijfaanvragen. Alle schrijfaanvragen die door een lezer worden ontvangen, worden doorgegeven aan de schrijver. Bovendien kunnen alle UCMDB-servers de rol van de schrijver overnemen wanneer de schrijver niet beschikbaar is.

Opmerking:

  • De load balancer die wordt gebruikt voor high availability moet cookies kunnen invoegen en statuscontroles kunnen uitvoeren ('keepalive').

  • De instructies die hieronder worden gedefinieerd, worden gecertificeerd via de load balancer, F5 BIG-IP versie 10.x. (F5 BIG-IP versie 11.x wordt ook ondersteund.)

    Als u een andere load balancer gebruikt, moet de configuratie worden uitgevoerd door een netwerkbeheerder die veel verstand heeft van de configuratie van uw load balancer; er moeten bovendien vergelijkbare principes worden toegepast.

  • In de onderstaande instelprocedure wordt aangenomen dat u al minstens één UCMDB-server hebt geïnstalleerd en geconfigureerd.

Ga als volgt te werk om een high availability-omgeving in te stellen:

Ga als volgt te werk om een high availability-omgeving in te stellen nadat u een upgrade hebt uitgevoerd van UCMDB 10.01 naar UCMDB 10.10:

  1. Installeer één of meer extra UCMDB-servers om een UCMDB-servercluster te maken

    Installeer de UCMDB-servers op dezelfde manier als u de eerste UCMDB-server hebt geïnstalleerd, met één verschil: wanneer u de wizard Serverconfiguratie uitvoert om de database op de extra UCMDB-server te configureren, selecteert u Verbinding maken met bestaand schema en geeft u de details op van het schema dat u hebt gemaakt voor de eerste UCMDB-server.

    Zie De UCMDB-server installeren - Installatie voor meer informatie over het installeren van de UCMDB-servers.

    Opmerking:  

    • De computers die worden gebruikt voor alle UCMDB-servers in de cluster, moeten beschikken over gelijksoortige hardware (en dezelfde hoeveelheid geheugen) en moeten worden uitgevoerd met hetzelfde besturingssysteem.

    • UCMDB-servers in de cluster moeten werken op hetzelfde poortnummer voor HTTP, HTTPS, enzovoort. U kunt de twee UCMDB-servers niet op verschillende poorten configureren.

    • Als u werkt in een omgeving met alleen IPv6, moet u ervoor zorgen dat de UCMDB-servercomputers zijn geconfigureerd voor IPv6.

      1. Zoek in het bestand wrapper.conf naar de volgende regel:

        wrapper.java.additional.<#>=-Djava.net.preferIPv4Stack=true

      2. Als dit geen commentaarregel is, maakt u er een commentaarregel van.
  2. Voltooi het opstartproces van de server

    1. Als de eerste UCMDB-server niet wordt gestart, start u het proces. Wacht totdat het opstartproces is voltooid.

    2. Start de andere UCMDB-servers.

  3. Configureer de load balancer

    De load balancer wordt gebruikt om de belasting te verdelen die wordt verzonden naar de UCMDB-servers in de cluster. Configureer de load balancer als volgt:

    1. Configureer VIP-adressen. Op de load balancer:

      • Configureer een VIP-adres voor een cluster om aanvragen naar de hele UCMDB-servercluster te verzenden.

      • Configureer een VIP-adres voor een schrijver om aanvragen alleen naar de schrijver te verzenden (alleen voor Universal Discovery).

      Opmerking: Noteer de gedefinieerde VIP-adressen.

      • Wanneer u de communicatie-instellingen tussen de UCMDB-server en de Data Flow Probes definieert, gebruik dan altijd het VIP-adres voor de schrijver wanneer u wordt gevraagd om de naam van de UCMDB-server.

      • Wanneer u de communicatie-instellingen tussen de UCMDB-server en andere applicaties definieert, gebruik dan altijd het VIP-adres voor de cluster wanneer u wordt gevraagd om de naam van de UCMDB-server.

    2. Configureer twee identieke groepen met backend-servers die alle UCMDB-servers in de cluster voorstellen. De twee groepen worden bewaakt door verschillende gezondheidsmonitoren. Naar de ene groep worden aanvragen verzonden die uitsluitend bestemd zijn voor de schrijver-server (alleen voor Universal Discovery), en naar de andere groep worden aanvragen verzonden die kunnen worden verwerkt door elke server in de cluster.

    3. Configureer de gezondheidsmonitoren (keepalive-adressen). De gezondheidsmonitoren controleren op de keepalive-pagina van elke UCMDB-server.

      • Configureer de volgende URL voor het VIP-adres voor de cluster:

        /ping/

      • Configureer de volgende URL voor het VIP-adres voor de schrijver:

        /ping/?restrictToWriter=true

      • Mogelijke reacties van beide URL's zijn Actief of Inactief met respectievelijk de HTTP-reactiecodes 200 - OK of 503 - Service niet beschikbaar.

        De verwachte reactie moet Actief zijn.

    4. Verbind de gezondheidsmonitors met de respectieve UCMDB-servergroepen die u hierboven hebt geconfigureerd.

    5. Configureer de persistentie van sessies op de load balancer:

      1. Configureer de load balancer om cookies in te voegen voor de reacties die worden teruggestuurd naar UCMDB-clients.

        Voeg met behulp van de methode Invoegen een persistentieprofiel van het type cookie toe voor elk VIP-adres.

        Opmerking: De naam en waarde van de cookie zijn niet belangrijk, zo lang de load balancer maar weet hoe de persistentie moet worden behouden met de cookies die worden verzonden.

      2. Belangrijk! Omdat F5 BIG-IP versie 10.x alleen aan de eerste aanvraag per verbinding met de server een sessiecookie toevoegt, moet u het volgende doen:

        1. Meld u aan bij UCMDB.

        2. Ga naar Beheer > Beheer infrastructuurinstellingen en wijzig de waarde voor Verbinding afsluiten afdwingen voor SDK-clients in true.

          Wanneer deze instelling wordt ingesteld op true, voegen UCMDB SDK-clients een Connection:close-header toe aan elke verificatieaanvraag en klassedownloadaanvraag die naar de server zijn verzonden. Op deze manier gaat de load balancer er vanuit dat dit een eerste verzoek is in een verbinding en wordt de sessiecookie aan de respons toegevoegd.

        Opmerking: Dit is relevant voor load balancers die, net zoals F5 BIG-IP versie 10.x, alleen een sessiecookie toevoegen aan de eerste aanvraag per verbinding met de server.

        Als de load balancer die u gebruikt, een sessiecookie toevoegt aan elke reactie, moet Verbinding afsluiten afdwingen voor SDK-clients worden ingesteld op false (de standaardinstelling). In dit geval kan het leiden tot een afname van de systeemprestaties als u deze optie instelt op true.

    6. Als de VIP zodanig is geconfigureerd dat veilige verbindingen worden geaccepteerd en de load balancer de aanvragen via HTTP doorstuurt naar de UCMDB-servers, moet u het herschrijven van omleidingen configureren. In de F5-gebruikersinterface configureert u het HTTP-profiel dat aan de VIP is gekoppeld zodat alle omleidingen worden herschreven door de volgende optie in te schakelen: Omleiding herschrijven selecteer Alle.

  4. Data Flow Probes configureren

    Wanneer u een Data Flow Probe installeert, gebruikt u het VIP-adres voor de schrijver van de load balancer bij het definiëren van de naam van de HP Universal CMDB-server.

    Als er al een Data Flow Probe is geïnstalleerd:

    1. Stop de probe.

    2. Wijzig in het bestand /opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/conf/DataFlowProbe.propertiesc:\hp\UCMDB\DataFlowProbe\conf\DataFlowProbe.properties het attribuut serverName zodat dit verwijst naar het VIP-adres voor de schrijver.

    3. Start de probe opnieuw op.

Data Flow Probe - Opmerkingen voordat u gaat installeren

Let op het volgende voordat u de Data Flow Probe installeert:

  • HP UCMDB en de Data Flow Probe moeten geïnstalleerd worden binnen de firewall van het bedrijf en moeten niet worden geïmplementeerd via het internet.

  • De probe kan worden geïnstalleerd vóór of na installatie van de HP Universal CMDB-server. Tijdens de installatie van de probe moet u echter de naam van de UCMDB-server opgeven. Het is dus raadzaam om de UCMDB-server te installeren voordat u de probe installeert.

  • Zorg ervoor dat de netwerkadapter op de computer waarop u Data Flow Probe installeert, is geconfigureerd met de gewenste IP-interface (IPv4/IPv6).

    Opmerking: Configureer deze instellingen vanuit het Windows-configuratiescherm. Maak GEEN gebruik van de netsh-opdracht voor het installeren/verwijderen van <versie ip-interface>.

  • High availability-omgeving: Zorg dat u beschikt over het virtuele IP-adres van de schrijver van de load balancer. Dit hebt u nodig wanneer u de naam van de UCMDB-server definieert in de installatiewizard van de Data Flow Probe.

  • Controleer of voldoende ruimte op de vaste schijf aanwezig is voordat u de installatie start. Zie voor meer informatie het gedeelte over de vereisten aan Data Flow Probes in de HP Universal CMDB Support Matrix-document.

  • Zie de Document HP Universal CMDB Licensing voor meer informatie over licentieverlening.

  • Voordat u de Data Flow Probe installeert, opent u het volgende bestand op de computer waarop u de probe installeert. Hierbij zorgt u ervoor dat alle regels met de tekst "localhost" commentaarregels zijn:

    • Windows: %systemroot%\system32\drivers\etc\hosts
    • Linux: /etc/hosts

Data Flow Probe onder Windows

  • Voordat u de probe installeert op een machine met Windows 2008, moet een gebruiker volledige beheerrechten hebben over het bestandssysteem. Daarnaast moet u na de installatie van de probe controleren of de gebruiker die de probe uitvoert, volledige beheerrechten heeft op het bestandssysteem waarop de probe is geïnstalleerd.

Data Flow Probe onder Linux

  • De probe is onder Linux alleen bestemd voor de integratie van de CMS-synchronisatie.

  • De probe kan onder Linux niet worden gebruikt voor discovery.

  • Op de computer waarop u de probe installeert, mag geen exemplaar van een PostgreSQL-database actief zijn. Als er een exemplaar van PostgreSQL aanwezig is, moet u dit uitschakelen.

  • Voor installatie van de Data Flow Probe onder Linux moet u basisrechten hebben op de Linux-machine.

  • De PostgreSQL-poort, 5432, moet vrij zijn.

  • Als er een besturingssysteemgebruiker met de naam 'postgres' is, mag deze geen wachtwoord hebben. Deze mag echter wel een lokale gebruiker zijn, zonder rechten om zich aan te melden vanaf externe computers.

Data Flow Probe - Poorten

Voordat u de Data Flow Probe installeert, moet u ervoor zorgen dat de relevante poorten open zijn.

Opmerking: Tijdens de installatie wordt de standaardpoort geconfigureerd. Als u het poortnummer na de installatie wilt wijzigen, raadpleegt u de sectie waarin het wijzigen van de probe-poort wordt beschreven in de HP Universal CMDB – Handleiding Data Flow-beheer.

 

Computerpoorten voor Data Flow Probe

De volgende poorten worden door het Data Flow Probe-proces gebruikt op de Data Flow Probe-computer:

Port Beschrijving
1977 Webapplicatiepoort voor Data Flow Probe. Gebruikt voor JMX-console en andere webservices.
1978 Als de Data Flow Probe wordt geïnstalleerd in de afzonderlijke modus (probe-manager en probe-gateway worden uitgevoerd in afzonderlijke processen), wordt deze poort door het proces van de probe-manager gebruikt voor de webapplicatiepoort (JMX-console van de manager).
8453

Beveiligde webapplicatiepoort voor Data Flow Probe. Deze poort wordt gebruikt om de mappen Binnenkomend en Oorspronkelijk te delen via HTTPS.

8454

Als de Data Flow Probe in de afzonderlijke modus wordt geïnstalleerd en de Jetty HTTPS-modus is ingeschakeld, wordt deze poort gebruikt om de mappen Binnenkomend en Oorspronkelijk te delen.

1741 Poort die door de probe-gateway wordt geopend om RMI (Remote Method Invocation) tussen de gateway en managers in te schakelen.
1742 Poort die door de probe-manager wordt geopend om RMI (Remote Method Invocation) tussen de gateway en managers in te schakelen.
80 Wordt geopend door een CallHome-service voor Universal Discovery-agents.
5432 Poort die wordt gebruikt door de PostgreSQL-database.
1777 Poort gebruikt door de Tanuki-wrapper.
2055 Poort die wordt geopend wanneer de taak Netwerkgegevens verzamelen per Netflow is geactiveerd. Wordt gebruikt om verbinding te maken met Netflow-gegevens die worden gerapporteerd door nProbe-software.

 

Poorten op externe computer

De volgende poorten worden door het Data Flow Probe-proces gebruikt op externe machines:

Poort Description
8080 Data Flow Probe gebruikt deze poort om te communiceren met de UCMDB-server (als de communicatie is geconfigureerd voor HTTP).
8443 Data Flow Probe gebruikt deze poort om te communiceren met de UCMDB-server (als de communicatie is geconfigureerd voor HTTPS).
22 Wordt gebruikt voor discovery op basis van SSH.
23 Wordt gebruikt voor discovery op basis van Telnet.
80 Wordt gebruikt voor HTTP-, NNM-, PowerShell-, UDDI- en VMware VIM-discovery's.
135, 137, 138, 139 + DCOM-poorten Worden gebruikt voor WMI- en NTCMD-discovery's.
161 Wordt gebruikt voor SNMP-discovery.
389 Wordt gebruikt voor LDAP-discovery's.
1521, 1433, 6789, 2048 Wordt gebruikt voor discovery's op basis van SQL(-databases).
2738, 7738 Worden gebruikt voor discovery's op basis van een Universal Discovery-agent.
443 Wordt gebruikt voor UDDI- en PowerShell-discovery's.
280 Wordt gebruikt voor HP SIM-discovery.
1099 Wordt gebruikt voor JBoss-discovery.
5985, 5986

Wordt gebruikt voor PowerShell-discovery's.

Opmerking: Deze poorten zijn afhankelijk van de configuratie van het Microsoft Windows-besturingssysteem.

3200, 3300-3303, 33xx, waarbij xx staat voor het nummer van het SAP-serverexemplaar Wordt gebruikt voor SAP-discovery.
50004, 50104, 50204, 50304, 50404, 5xx04, waarbij xx staat voor het nummer van het SAP J2EE-serverexemplaar Wordt gebruikt voor SAP JMX-discovery.
2320 Wordt gebruikt voor Siebel Gateway-discovery.
7001, 7002 Wordt gebruikt voor WebLogic-discovery.
8880 Wordt gebruikt voor WebSphere-discovery.
50001 Wordt gebruikt voor HP SIM-discovery (veilige communicatie).

Data Flow Probe - Installatie onder Windows

Met de volgende procedure wordt uitgelegd hoe u de Data Flow Probe installeert op een Windows-machine.

Opmerking: Lees bovenstaande belangrijke opmerkingen en overwegingen voordat u de Data Flow Probe installeert.

Ga als volgt te werk om de Data Flow Probe te installeren:

  1. Plaats de dvd HPUCMDB10.10WIN in het station van de computer die u gebruikt om de Probe te installeren. Als u de installatie uitvoert via een netwerkstation, maakt u verbinding met dat station.

  2. Dubbelklik in de hoofdmap van de dvd op HPUCMDB_DataFlowProbe_10.10.exe.

  3. Er wordt een voortgangsbalk weergegeven. Nadat het initiële proces is voltooid, verschijnt het openingsscherm. Kies de gewenste taal en klik op OK.

  4. De introductiepagina wordt geopend. Klik op Volgende.

  5. De pagina met de licentieovereenkomst wordt geopend.

    Accepteer de voorwaarden van de licentieovereenkomst voor de eindgebruiker en klik op Volgende.

  6. De pagina Installatietype wordt geopend.

    Selecteer Volledige installatie van Data Flow Probe. Hiermee installeert u de Data Flow Probe met alle onderdelen, waaronder de Inventarisatietools Analysis Workbench, Viewer, SAI Editor en MSI Scanner) die vereist zijn voor het leren van de toepassing.

    Opmerking: Met de optie Inventarisatietools installeert u alleen de Inventarisatietools. Zie de HP Universal CMDB – Handleiding Data Flow-beheer voor meer informatie over het onderrichten van applicaties.

    Klik op Volgende.

  7. De pagina Installatiemap selecteren wordt geopend.

    Accepteer de standaardinstallatiemap (C:\hp\UCMDB\DataFlowProbe) of klik op Selecteren om een andere installatiemap te selecteren.

    Opmerking:  

    • De installatiemap die u selecteert, moet leeg zijn.

    • Als u toch de standaardinstallatiemap wilt selecteren nadat u een andere map hebt geselecteerd, klikt u op Standaardmap herstellen.

  8. De pagina voor het configureren van de Data Flow Probe wordt geopend, waar u de instellingen kunt configureren van de toepassingsserver waaraan de Data Flow Probe rapporten uitbrengt.

    • Selecteer onder Rapporteren aan applicatie de applicatie HP Universal CMDB en typ in het vak Adres applicatie-server de naam of het IP-adres van de HP Universal CMDB-server waarmee de probe verbinding moet maken.

      Opmerking: Gebruik in een high availability-omgeving het virtuele IP-adres van de schrijver van de load balancer.

    • Voer in het vak Adres Data Flow Probe het IP-adres of de DNS-naam in van de machine waarop u de probe installeert, of accepteer het standaardadres.

      Opmerking: Als de machine van de Data Flow Probe meerdere IP-adressen heeft, voert u een specifiek IP-adres in en niet het DNS-adres.

    Klik op Volgende.

    Opmerking: Als u het adres van de applicatieserver niet invoert of als er geen TCP-verbinding met de applicatieserver is via standaardpoorten (8080,8443,80) (mogelijk omdat de applicatieserver nog niet volledig is gestart), wordt er een bericht weergegeven. U kunt ervoor kiezen om door te gaan met de installatie van de probe zonder het adres in te voeren, of u kunt terugkeren naar de vorige pagina om het adres toe te voegen.

  9. Er wordt een tweede configuratiepagina voor de Data Flow Probe geopend, waar u een ID voor de probe kunt configureren.

    • Voer in het vak ID Data Flow Probe een naam in voor de probe die wordt gebruikt, zodat u de probe kunt herkennen in uw omgeving.

      Opmerking:  

      • De Probe-ID is hoofdlettergevoelig, moet uniek zijn voor elke probe in in uw implementatie en mag niet langer zijn dan 50 tekens.

      • Wanneer u de probe installeert in de afzonderlijke modus, dat wil zeggen, wanneer de probe-gateway en de probe-manager op afzonderlijke machines worden geïnstalleerd, moet u de probe-gateway en alle bijbehorende probe-managers dezelfde naam geven. Deze naam verschijnt in UCMDB als één probe-knooppunt. Als niet dezelfde naam wordt gebruikt, worden taken niet uitgevoerd.

    • Als u het standaard-IP-adres of de standaardcomputernaam van UCMDB wilt gebruiken, zoals gedefinieerd in de UCMDB-serverinstallatie, selecteert u Standaard CMDB-domein gebruiken.

      U kunt het standaarddomein van UCMDB ook configureren in de module Infrastructuurinstellingen van UCMDB. Raadpleeg HP Universal CMDB – Handleiding Beheer voor meer informatie.

    Klik op Volgende.

  10. Als u in de vorige stap het selectievakje Standaard CMDB-domein gebruiken hebt uitgeschakeld, wordt de pagina Domeinconfiguratie geopend.

    • Domeintype Data Flow Probe. Selecteer het type domein waarop de probe moet worden uitgevoerd:

      • Klant. Selecteer deze optie als u een of meer probes in uw implementatie installeert.

        Opmerking: Gebruik deze optie altijd voor nieuwe installaties.

      • Extern. Selecteer deze opties voor 6.x-systemen waarop een upgrade is uitgevoerd.

    • Domein Data Flow Probe. Als u niet het standaarddomein gebruikt dat gedefinieerd is in UCMDB, voert u hier de naam van het domein in.

      Opmerking: Voor externe domeinen moet deze waarde gelijk zijn aan de ID Data Flow Probe die gedefinieerd is in de vorige stap.

    Klik op Volgende.

  11. De pagina Werkmodus HP UCMDB Data Flow Probe wordt geopend.

    U kunt de probe-gateway en de probe-manager uitvoeren als één Java-proces of als afzonderlijke processen.

    Opmerking: De probe kan in de afzonderlijke modus worden geconfigureerd in IPv4-omgevingen en IPv4/IPv6-omgevingen, maar niet in pure IPv6-omgevingen.

    Klik op Nee om de probe-gateway en de probe-manager uit te voeren als één proces.

    Klik op Ja om de probe-gateway en de probe-manager uit te voeren als twee processen op aparte machines.

    Opmerking: Wanneer u de probe-gateway en probe-manager uitvoert als twee processen, zorg dan voor het volgende:

    • Ten minste één probe-gatewaycomponent moet zijn geïnstalleerd. De probe-gateway is verbonden met de UCMDB-server. Deze ontvangt taken van de server en communiceert met de collectors (probe-managers).

    • Er kunnen meerdere probe-managers worden geïnstalleerd. De probe-managers voeren taken uit en verzamelen informatie van netwerken.

    • De probe-gateway moet een lijst van gekoppelde managers bevatten.

    • De probe-managers moeten weten aan welke probe-gateway ze zijn gekoppeld.

    Klik op Volgende.

  12. De pagina Geheugengrootte HP UCMDB Data Flow Probe wordt geopend.

    Definieer het minimum- en maximumgeheugen in MB dat aan de probe moet worden toegewezen.

    Opmerking: Voor informatie over het wijzigen van de maximale heap-grootte op een later moment, raadpleegt u de HP Universal CMDB – Handleiding Data Flow-beheer.

    Klik op Volgende.

  13. De pagina Configuratie PostgreSQL-account wordt geopend.

    De account van de PostgreSQL Data Flow Probe wordt door de Data Flow Probe gebruikt om verbinding te maken met de PostgreSQL-database. Deze account heeft minder rechten in vergelijking met de PostgreSQL-hoofdaccount. Het bijbehorende wachtwoord wordt gecodeerd opgeslagen in het configuratiebestand DataFlowProbe.properties.

    Geef het wachtwoord voor de account van de PostgreSQL Data Flow Probe op en geef het nogmaals op ter bevestiging.

    Opmerking: Wanneer u dit wachtwoord wijzigt, moet het bestand DataFlowProbe.properties worden bijgewerkt.

    Klik op Volgende.

  14. Er wordt een tweede pagina Configuratie PostgreSQL-account geopend, waar u de PostgreSQL-hoofdaccount configureert. De PostgreSQL-hoofdaccount is de account die wordt gebruikt om de PostgreSQL-database te beheren. Wanneer deze is ingesteld, moet de account mogelijk worden opgegeven tijdens het uitvoeren van scripts voor de installatie van de probe.

    Geef het wachtwoord voor de account van de PostgreSQL Data Flow Probe op en geef het nogmaals op ter bevestiging.

    Opmerking: Als het wachtwoord van de hoofdaccount wordt gewijzigd, is dit niet van invloed op de werking van de probe.

    Klik op Volgende.

  15. De pagina Accountconfiguratie voor het uploaden van scanbestanden wordt geopend. Deze wordt gebruikt voor de modus voor handmatige scanneruitrol. Scanbestanden kunnen hiermee via HTTP of HTTPS rechtstreeks worden geüpload naar de inkomende map van de XML-enricher op de Data Flow Probe.

    Geef de gebruikersnaam en het wachtwoord voor deze account op en geef het wachtwoord nogmaals op ter bevestiging. De standaardgebruikersnaam is UploadScanFile.

    Klik op Volgende.

  16. De pagina Samenvatting wordt geopend.

    Bekijk de opties die u hebt geselecteerd en klik op Installeren om de installatie van de probe te voltooien.

  17. Wanneer de installatie is voltooid, wordt de pagina Installatie voltooid geopend.

    Opmerking:  

    • Eventuele fouten tijdens de installatie worden naar het volgende bestand geschreven:

      C:\hp\UCMDB\DataFlowProbe\HP_UCMDB_Data_Flow_Probe_InstallLog.log

    • Eventuele fouten met betrekking tot databases die zich tijdens de installatie voordoen, worden naar het volgende logboek geschreven:

      C:\hp\UCMDB\DataFlowProbe\runtime\log\postgresql.log

    Klik op Gereed.

  18. Opmerking:  

    • Als u de probe hebt geïnstalleerd op een machine met Windows 2008:

      1. Zoek het bestand wrapper.exe in de map C:\hp\UCMDB\DataFlowProbe\bin.

      2. Klik met de rechtermuisknop op het bestand wrapper.exe en selecteer Eigenschappen.

      3. Doe op het tabblad Compatibiliteit het volgende:

        1. Selecteer Compatibiliteitsmodus.

        2. Selecteer Dit programma in deze compatibiliteitsmodus uitvoeren: Windows XP (Service Pack 2).

        3. Selecteer Uitvoeren als administrator.

    • Het is raadzaam om na installatie van de probe het scannen op virussen in de hoofdmap die wordt gebruikt voor het opslaan van PostgreSQL-tabelgegevens uit te schakelen. De standaardmap is C:\hp\UCMDB\DataFlowProbe\pgsql\data.

  19. Als u het bestand key.bin hebt aangepast, kopieert u het bestand key.bin dat u eerder hebt opgeslagen naar C:\hp\UCMDB\DataFlowProbe\conf\security.

  20. Start de probe: Selecteer Start > Alle programma's > HP UCMDB > Data Flow Probe starten.

    U kunt de probe starten vanuit de console, door bij de opdrachtprompt het volgende script uit te voeren: C:\hp\UCMDB\DataFlowProbe\bin\gateway.bat console.

    Opmerking:  

    • De probe kan alleen verbinding maken met de applicatieserver als de applicatieserver volledig is gestart.

    • De probe wordt weergegeven in UCMDB in de module Data Flow-beheer, onder Instellingen Flow-probe> <Domein> > Probes.

  21. Als u hebt geselecteerd dat de probe-gateway en probe-manager worden uitgevoerd als twee processen op aparte machines, moet u de onderdelen van probe-gateway en probe-manager configureren. Zie Data Flow Probe - De databasescripts configureren (optioneel) hieronder voor meer informatie.

Data Flow Probe - Installatie onder Linux

De volgende procedure laat zien hoe u de Data Flow Probe installeert op een Linux-platform.

Opmerking: Lees bovenstaande belangrijke opmerkingen en overwegingen voordat u de Data Flow Probe installeert.

Ga als volgt te werk om de Data Flow Probe te installeren:

  1. Voer de volgende opdracht uit om de installatiewizard te starten:

    sh <pad naar het installatieprogramma>/HPUCMDB_DataFlowProbe_10.10Linux.bin

    De volgende opdrachten worden uitgevoerd:

    De installatie wordt voorbereid...
    De JRE wordt opgehaald uit het installer-archief...
    De JRE wordt uitgepakt...
    De installatiebronnen worden opgehaald uit het installer- 
    archief...
    De installer wordt geconfigureerd voor de omgeving van dit systeem...
    De installer wordt gestart...
  2. Wanneer het initiële proces is voltooid, verschijnt het openingsscherm. Kies de gewenste taal en klik op OK.
  3. De introductiepagina wordt geopend. Klik op Volgende.

  4. De pagina met de licentieovereenkomst wordt geopend.

    Accepteer de voorwaarden van de licentieovereenkomst voor de eindgebruiker en klik op Volgende.

  5. De pagina Installatiemap selecteren wordt geopend.

    Accepteer de standaardinstallatiemap (opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe) of klik op Selecteren om een andere installatiemap te selecteren.

    Opmerking:  

    • U kunt de locatie van de installatie wijzigen, maar de map moet zich bevinden onder /opt/.
    • Als u een andere map hebt geselecteerd, maar toch wilt installeren in de standaardinstallatiemap, klikt u op Standaardmap herstellen.

    Klik op Volgende.

  6. De pagina voor het configureren van de Data Flow Probe wordt geopend, waar u de instellingen kunt configureren van de toepassingsserver waaraan de Data Flow Probe rapporten uitbrengt.

    • Selecteer onder Rapporteren aan applicatie de applicatie HP Universal CMDB en typ in het vak Adres applicatie-server de naam of het IP-adres van de HP Universal CMDB-server waarmee de probe verbinding moet maken.

      Opmerking: Gebruik in een high availability-omgeving het virtuele IP-adres van de schrijver van de load balancer.

    • Voer in het vak Adres Data Flow Probe het IP-adres of de DNS-naam in van de machine waarop u de probe installeert, of accepteer het standaardadres.

      Opmerking: Als de machine van de Data Flow Probe meerdere IP-adressen heeft, voert u een specifiek IP-adres in en niet het DNS-adres.

      Klik op Volgende.

      Opmerking: Als u het adres van de applicatieserver niet invoert of als er geen TCP-verbinding met de applicatieserver is via standaardpoorten (8080,8443,80) (mogelijk omdat de applicatieserver nog niet volledig is gestart), wordt er een bericht weergegeven. U kunt ervoor kiezen om door te gaan met de installatie van de probe zonder het adres in te voeren, of u kunt terugkeren naar de vorige pagina om het adres toe te voegen.

  7. Er wordt een tweede configuratiepagina voor de Data Flow Probe geopend, waar u een ID voor de probe kunt configureren.

    • Voer in het vak ID Data Flow Probe een naam in voor de probe die wordt gebruikt, zodat u de probe kunt herkennen in uw omgeving.

      Opmerking: De Probe-ID is hoofdlettergevoelig, moet uniek zijn voor elke probe in in uw implementatie en mag niet langer zijn dan 50 tekens.

    • Selecteer Standaard UCMDB-domein gebruiken om het standaard IP-adres of de standaardmachinenaam van UCMDB te gebruiken, zoals gedefinieerd is tijdens de UCMDB-serverinstallatie.

      U kunt het standaarddomein van UCMDB ook configureren in de module Infrastructuurinstellingen van UCMDB. Raadpleeg HP Universal CMDB – Handleiding Beheer voor meer informatie.

    Klik op Volgende.

  8. Als u in de vorige stap het selectievakje Standaard CMDB-domein gebruiken hebt uitgeschakeld, wordt de pagina Configuratie HP UCMDB Data Flow Probe geopend.

    • Domeintype Data Flow Probe. Selecteer het type domein waarop de probe moet worden uitgevoerd:

      • Klant. Selecteer deze optie als u een of meer probes in uw implementatie installeert.

        Opmerking: Gebruik deze optie altijd voor nieuwe installaties.

      • Extern. Selecteer deze opties voor 6.x-systemen waarop een upgrade is uitgevoerd.

    • Domein Data Flow Probe. Als u niet het standaarddomein gebruikt dat in UCMDB is gedefinieerd, voert u hier de naam van het domein in.

      Opmerking: Voor externe domeinen moet deze waarde gelijk zijn aan de ID Data Flow Probe die gedefinieerd is in de vorige stap.

    Klik op Volgende.

  9. De pagina Geheugengrootte HP UCMDB Data Flow Probe wordt geopend.

    Definieer het minimum- en maximumgeheugen in MB dat aan de probe moet worden toegewezen.

    Opmerking: Voor informatie over het wijzigen van de maximale heap-grootte op een later moment, raadpleegt u de HP Universal CMDB – Handleiding Data Flow-beheer.

    Klik op Volgende.

  10. De pagina Configuratie PostgreSQL-account wordt geopend.

    De account van de PostgreSQL Data Flow Probe wordt door de Data Flow Probe gebruikt om verbinding te maken met de PostgreSQL-database. Deze account heeft minder rechten in vergelijking met de PostgreSQL-hoofdaccount. Het bijbehorende wachtwoord wordt gecodeerd opgeslagen in het configuratiebestand DataFlowProbe.properties.

    Geef het wachtwoord voor de account van de PostgreSQL Data Flow Probe op en geef het nogmaals op ter bevestiging.

    Opmerking: Wanneer u dit wachtwoord wijzigt, moet het bestand DataFlowProbe.properties worden bijgewerkt.

    Klik op Volgende.

  11. Er wordt een tweede pagina Configuratie PostgreSQL-account geopend, waar u de PostgreSQL-hoofdaccount configureert. De PostgreSQL-hoofdaccount is de account die wordt gebruikt om de PostgreSQL-database te beheren. Wanneer deze is ingesteld, moet de account mogelijk worden opgegeven tijdens het uitvoeren van scripts voor de installatie van de probe.

    Geef het wachtwoord voor de account van de PostgreSQL Data Flow Probe op en geef het nogmaals op ter bevestiging.

    Opmerking: Als het wachtwoord van de hoofdaccount wordt gewijzigd, is dit niet van invloed op de werking van de probe.

    Klik op Volgende.

  12. De pagina Accountconfiguratie voor het uploaden van scanbestanden wordt geopend.

    Geef de gebruikersnaam en het wachtwoord voor deze account op en geef het wachtwoord nogmaals op ter bevestiging. De standaardgebruikersnaam is UploadScanFile.

    Klik op Volgende.

  13. De pagina Samenvatting wordt geopend. Bekijk de opties die u hebt geselecteerd en klik op Installeren om de installatie van de probe te voltooien.

  14. Wanneer de installatie is voltooid, wordt de pagina Installatie voltooid geopend.

    Opmerking:  

    • Eventuele fouten die zich tijdens de installatie voordoen, worden naar het volgende logboek geschreven:

      /opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/HP_UCMDB_Data_Flow_Probe_InstallLog.log. Als u de probe in een andere map onder /opt/ hebt geïnstalleerd, bevindt het logbestand zich op die locatie.

    • Eventuele fouten met betrekking tot databases die zich tijdens de installatie voordoen, worden naar het volgende logboek geschreven:/opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/runtime/log/postgresql.log

    Klik op Gereed.

    Opmerking: Het is raadzaam om na installatie van de probe het scannen op virussen in de hoofdmap die wordt gebruikt voor het opslaan van PostgreSQL-tabelgegevens uit te schakelen. De standaardmap is /opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/pgsql/data.

  15. Activeer de probe.

    Opmerking:  

    • de gebruiker die de probe-service uitvoert, moet lid zijn van de groep Administrators.

    • De probe kan alleen verbinding maken met de applicatieserver als de applicatieserver volledig is gestart.

    Voer de volgende opdracht uit:

    /opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/bin/ProbeGateway.sh start

    Als u de probe wilt activeren in een console, voert u de volgende opdracht uit:

    /opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/bin/ProbeGateway.sh console

    Tip:  

    • Een probe die is geïnstalleerd op een Linux-computer, wordt weergegeven tijdens het maken van een nieuw integratiepunt in Integration Studio van Data Flow-beheer. Zie het gedeelte over het maken van integratiepunten in de HP Universal CMDB – Handleiding Data Flow-beheer voor meer informatie.
    • De Linux-probe wordt niet weergegeven in de lijst met Data Flow Probes in het venster Instellingen Data Flow Probe.

Data Flow Probe - De databasescripts configureren (optioneel)

Onderstaande tabel bevat de databasescripts van de Data Flow Probe. Deze scripts kunnen voor beheerdoeleinden worden aangepast, zowel in een Windows- als een Linux-omgeving.

Opmerking:  

  • De scripts staan op de computer met de Data Flow Probe en wel op de volgende locatie:

    • Windows: C:\hp\UCMDB\DataFlowProbe\tools\dbscripts
    • Linux: /opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/tools/dbscripts
  • De databasescripts van de Data Flow Probe mogen alleen voor specifieke beheerdoeleinden worden gewijzigd.
Script Description
exportPostgresql [PostgreSQL root account password] Alle gegevens uit het databaseschema DataFlowProbe worden geëxporteerd naar data_flow_probe_export.bin in de huidige map.
importPostgresql [Export file name] [PostgreSQL root account password De gegevens uit een bestand dat met het script exportPostgresql is gemaakt worden in het DataFlowProbe-schema geïmporteerd
enable_remote_user_access De Data Flow Probe-account PostgreSQL wordt zodanig geconfigureerd dat deze vanaf externe computers beschikbaar is.
remove_remote_user_access De Data Flow Probe-account PostgreSQL wordt zodanig geconfigureerd dat deze alleen vanaf de locale computer beschikbaar is (standaard).
set_db_user_password [new PostgreSQL Data Flow Probe account password] [PostgreSQL root account password] Wijzigt het wachtwoord van de Data Flow Probe-account PostgreSQL.
set_root_password [new PostgreSQL root account password] [Current PostgreSQL root account password] Wijzigt het wachtwoord van de hoofdaccount PostgreSQL.

Data Flow Probe - De onderdelen Gateway en Manager configureren

Wanneer de probe-manager en probe-gateway als afzonderlijke processen op twee computers worden uitgevoerd, stelt u de Data Flow Probe als volgt in:

Opmerking:  

  • De onderstaande instructies hebben alleen betrekking op probes die zijn geïnstalleerd op Windows-computers.
  • De probe kan in de afzonderlijke modus worden geconfigureerd in IPv4-omgevingen en IPv4/IPv6-omgevingen, maar niet in pure IPv6-omgevingen.

  • De naam van de probe-manager moet identiek zijn in de bestanden probeMgrList.xml en DataFlowProbe.properties.
  1. Stel de probe-gateway-machine in.

    1. Open het volgende bestand:

      C:\hp\UCMDB\DataFlowProbe\conf\probeMgrList.xml

    2. Zoek naar de regel die begint met <probeMgr ip= en voer de naam of het IP-adres van de managermachine in, bijvoorbeeld:

      <probeMgr ip="OLYMPICS08">
    3. Open het volgende bestand:

      C:\hp\UCMDB\DataFlowProbe\conf\DataFlowProbe.properties

    4. Zoek naar de regels die beginnen met appilog.collectors.local.ip = en appilog.collectors.probe.ip = en voer de naam of het IP-adres van de gatewaymachine in, bijvoorbeeld:

      appilog.collectors.local.ip = STARS01
      appilog.collectors.probe.ip = STARS01
  2. Stel de probe-managermachine in.

    In C:\hp\UCMDB\DataFlowProbe\conf\DataFlowProbe.properties:

    1. Zoek de regel die begint met appilog.collectors.local.ip = en typ de naam of het IP-adres van de managermachine in hoofdletters, bijvoorbeeld:

      appilog.collectors.local.ip = OLYMPICS08
    2. Zoek naar de regel die begint met appilog.collectors.probe.ip = en voer de naam van de gatewaymachine in hoofdletters in, bijvoorbeeld:

      appilog.collectors.probe.ip = STARS01
  3. Start de services.

    1. Start de managerservice op de probe-managermachine:

      Start > Alle programma's > UCMDB > Data Flow- Probe-manager starten.

    2. Start de gatewayservice op de probe-gatewaymachine:

      Start > Alle programma's > HP UCMDB > Data Flow Probe-gateway starten.

Data Flow Probe - De Data Flow Probe verbinden met een niet-standaardklant (optioneel)

U kunt een Data Flow Probe verbinden met een klant die niet de standaardklant is. De standaardklant-ID is 1.

  1. Open het volgende bestand in een teksteditor:

    • Windows: C:\hp\UCMDB\DataFlowProbe\conf\DataFlowProbe.properties

    • Linux: ../DataFlowProbe/conf/DataFlowProbe.properties

  2. Zoek naar de vermelding customerID.

  3. Werk de waarde bij met de klant-ID, bijvoorbeeld, customerId = 2.

  4. Herstart de probe zodat deze wordt bijgewerkt met de wijzigingen.

Data Flow Probe - De probe-versie verifiëren

Opmerking: Dit gedeelte heeft alleen betrekking op probes die zijn geïnstalleerd op Windows-machines.

De probe rapporteert zijn versie wanneer de probe verbinding maakt met de server. De probe-versie wordt weergegeven in Data Flow-beheer, in het deelvenster Details van de module Instellingen Data Flow Probe. Als de probe-versie niet compatibel is met de serverversie (en er geen ondersteunde upgrade is), wordt er een foutmelding weergegeven en wordt de probe wordt geforceerd afgesloten.

Wanneer u een nieuwe Cumulative Update Patch (CUP) toepast op de UCMDB-server, worden de probes niet automatisch afgesloten en kunnen geen nieuwe gegevens rapporteren aan de server. Dit wordt echter niet aanbevolen. Wanneer u een CUP toepast op de server, moet u deze daarom ook handmatig of automatisch toepassen op de probes.

Data Flow Probe - Probleemoplossing en beperkingen

Probe-downgrade of -terugdraaiing

Automatisch downgraden of terugdraaien van de probe-versie wordt niet ondersteund. Als u een versie-upgrade wilt downgraden of terugdraaien, verwijdert u de probe en installeert u vervolgens de gewenste versie.

 

Probe herstarten

Er zijn diverse situaties waarin de probe zichzelf automatisch opnieuw start. Bijvoorbeeld wanneer u een nieuw Content Pack implementeert of een CUP toepast. In deze gevallen wacht de probe 15 minuten zodat de lopende taken kunnen worden voltooid en pas daarna sluit de probe. Taken die binnen deze periode niet zijn voltooid (bijvoorbeeld lange integraties), worden hervat wanneer de probe opnieuw is gestart.

 

De standaardpoort van de PostgreSQL-database wijzigen

Ga als volgt te werk om de poort voor de PostgreSQL-database te wijzigen, die standaard wordt gedefinieerd tijdens de installatie van de Data Flow Probe:

  1. Stop de probe (als deze al is gestart).

  2. Stop de DB-service van de UCMDB-probe.

  3. Wijzig de poort in het bestand \DataFlowProbe\pgsql\data\postgresql.conf.

    Hieronder ziet u hoe u de poort wijzigt van 5432 in 5433:

    #port = 5432 # (change requires restart) < Old line

    port = 5433 # (change requires restart) < New line

  4. Wijzig in het bestand DataFlowProbe.properties (in \DataFlowProbe\conf) het volgende:

    • Wijzig:

      jdbc:postgresql://localhost/dataflowprobe

      naar

      jdbc:postgresql://localhost:5433/dataflowprobe

    • Wijzig:

      appilog.agent.local.jdbc.uri = jdbc:postgresql://localhost/dataflowprobe

      naar

      appilog.agent.local.jdbc.uri = jdbc:postgresql://localhost:5433/dataflowprobe

    • Wijzig:

      appilog.agent.normalization.jdbc.uri = jdbc:postgresql://localhost/dataflowprobe

      naar

      appilog.agent.normalization.jdbc.uri = jdbc:postgresql://localhost:5433/dataflowprobe

    • Wijzig:

      appilog.agent.netflow.jdbc.uri = jdbc:postgresql://localhost/dataflowprobe

      naar

      appilog.agent.netflow.jdbc.uri = jdbc:postgresql://localhost:5433/dataflowprobe

Voordat u HP UCMDB Configuration Manager installeert

De installatie-instructie voor Configuration Manager houdt tevens rekening met mogelijke speciale UCMDB-implementaties in uw omgeving (bijvoorbeeld voor high availability) en zorgt voor de noodzakelijke aanpassingen van de implementatieprocedure voor deze implementaties.

Opmerking: Voor schaalaanpassing in een productieomgeving is het raadzaam om UCMDB en Configuration Manager op afzonderlijke computers te installeren, hoewel installatie van beide componenten op dezelfde server wel wordt ondersteund.

Wanneer u Configuration Manager installeert in een UCMDB-omgeving met high availability, moet Configuration Manager echter op een afzonderlijke computer worden geïnstalleerd.

Voor gebruik van Configuration Manager moet er een nieuwe UCMDB-status worden gemaakt (geautoriseerde status). Deze configuratie wordt automatisch uitgevoerd tijdens de implementatieprocedure.

Als u alleen Configuration Manager implementeert (en dus een bestaande of bijgewerkte installatie van UCMDB gebruikt), moet de UCMDB-server actief zijn om de installatie van Configuration Manager te kunnen voltooien.

Configuration Manager installeren

Opmerking: Configuration Manager kan worden geïnstalleerd op een Windows- of Linux-systeem. Als u de installatie op een Linux-systeem uitvoert, kunt u het installatieprogramma in GUI-modus (met X11-protocol) uitvoeren, of u kunt de installatie in de stille modus uitvoeren. Zie Configuration Manager installeren - Installatie in stille modus voor meer informatie over dit onderwerp.

Configuration Manager installeren:

  1. Vereisten:

    • Zorg dat HP Universal CMDB versie 10.10 en Content Pack 13 zijn geïnstalleerd.
    • De nieuwe integratiepunten CM New Policy en CM KPI worden tijdens de installatie automatisch gemaakt met behulp van de UCMDB Integration Service.

      Aangezien de UCMDB Integration Service niet wordt ondersteund in een high availability-omgeving, worden deze integratiepunten gemaakt in een niet-ondersteunde configuratie. Daarom moet u deze integratiepunten na de installatie handmatig opnieuw maken met behulp van een externe Data Flow Probe. Raadpleeg HP Universal CMDB – Handleiding Data Flow-beheer voor meer informatie.

    • Als u wilt dat er automatisch integratiepunten (gebruikt voor het federeren van gegevens naar UCMDB) in UCMDB worden gemaakt, moet u ervoor zorgen dat UCMDB Integration Service is gestart en volledig wordt uitgevoerd voordat u Configuration Manager installeert.

      Als u een externe Data Flow Probe gebruikt of het maken van de integratiepunten mislukt tijdens de installatie van Configuration Manager, kunt u de integratiepunten handmatig maken. Raadpleeg HP Universal CMDB – Handleiding Data Flow-beheer voor meer informatie.

    • Als UCMDB wordt ingesteld als een high availability-omgeving, mag Configuration Manager niet op dezelfde computer worden geïnstalleerd als enige UCMDB-server. Wanneer u wordt gevraagd om de verbindingsgegevens voor UCMDB, gebruikt u het virtuele IP-adres Cluster van de load balancer.

  2. Start de installatie van Configuration Manager: plaats de dvd van UCMDB in de machine. Voer een van de volgende stappen uit:

    • Windows: Zoek het bestand HPCM_10.10.exe en dubbelklik erop om de installatiewizard van Configuration Manager uit te voeren.
    • Linux: Zoek het bestand HPCM_10.10.bin en voer dit uit. U kunt het installatieprogramma in de GUI-modus (met X11-protocol) uitvoeren of een installatie in de stille modus uitvoeren.
  3. Accepteer de voorwaarden van de licentieovereenkomst voor de eindgebruiker en klik op Next.

  4. Selecteer op de pagina Installation Configuration de locatie voor de installatie:

    • Windows:

      Klik op Kiezen om de map te selecteren waarin Configuration Manager wordt geïnstalleerd. De standaardlocatie is C:\hp\CM_10.1.0.0.

      Opmerking: De naam van de installatiemap mag geen geen spaties bevatten en mag alleen bestaan uit Engelse letters, (a-z), cijfers (0-9), het koppelteken ('-') en het onderstrepingsteken (_).

      Als er een vorige versie van Configuration Manager wordt gedetecteerd, krijgt u de optie een nieuwe installatie uit te voeren of een upgrade uit te voeren op de voorheen bestaande installatie.

      Selecteer New Installation en klik op Next.

    • Linux:

      Geef op in welke map u Configuration Manager wilt installeren.

      Opmerking: Om door te gaan met de installatie moet u een pad opgeven dat:

      • Een geldig Linux-pad is.
      • Geen spaties bevat.
  5. Geef op de pagina UCMDB Foundation Connection de volgende informatie op om verbinding te kunnen maken met de UCMDB Foundation-installatie:

    Opmerking: Zie Configuration Manager opnieuw configureren voor meer informatie over het wijzigen van de UCMDB-serverparameters nadat de installatie is voltooid.

    Veld

    Definitie

    Hostnaam

    Adres van de UCMDB-implementatielocatie.

    • De UCMDB-hostnaam moet zijn opgegeven als de volledig gekwalificeerde domeinnaam (FQDN) van de UCMDB-servermachine.

    • Als UCMDB is geconfigureerd in de high availability-modus, gebruikt u de FQDN Cluster van de load balancer.

    Protocol

    HTTP- of HTTPS-protocol.

    UCMDB-poort

    De standaardwaarden van de HTTP- of HTTPS-poort zijn 8080 voor HTTP en 8443 voor HTTPS.

    Customer Name

    De standaard UCMDB-klantnaam is Default Client. De waarde van de klantnaam wordt gebruikt tijdens het configureren van de integratie van UCMDB en Configuration Manager. De klantnaam moet voorkomen in UCMDB en deze waarde wordt niet gevalideerd door de verbindingstest. Als u een onjuiste waarde opgeeft, mislukt de implementatie.

    Server Certificate File

    Dit veld wordt weergegeven als het HTTPS-protocol is geselecteerd. U moet het UCMDB-servercertificaatbestand handmatig op de doelhost van Configuration Manager plaatsen en het volledige bestandspad (inclusief de bestandsnaam) in het naastgelegen invoerveld opgeven.

    Opmerking: Het pad naar het certificaatbestand mag geen spaties bevatten.

    Als UCMDB gebruikmaakt van HTTPS, is een sleuteluitwisseling vereist. De sleuteluitwisseling wordt tijdens de verbindingstest niet gevalideerd.

    Opmerking: het certificaatbestand moet een *.cer-bestand zijn (andere bestandsindelingen worden niet ondersteund).

    JMX Port

    De standaardwaarde is 29601.

    System User (JMX)

    De UCMDB (JMX)-systeemgebruiker wordt gebruikt voor het activeren van JMX-functies, zoals het maken van een gebruiker van de Configuration Manager-integratie en de implementatie van het Configuration Manager-pakket. De standaardwaarde is sysadmin.

    System Password

    Het wachtwoord van de UCMDB-systeemgebruiker. De standaardwaarde is sysadmin.

    Opmerking: het wachtwoord mag geen geen spaties bevatten en mag alleen bestaan uit Engelse letters, (a-z), cijfers (0-9), het koppelteken ('-') en het onderstrepingsteken (_).

  6. Klik op Test om de verbindingsinstellingen te testen en klik vervolgens op Next om verder te gaan naar de pagina Database Connection Configuration.

    Opmerking:

    • Een databaseverbinding moet worden geconfigureerd en gekoppeld aan een standaard URL-verbinding. Als er geavanceerde functies (zoals Oracle Real Application Cluster) vereist zijn, moet u een standaardverbinding instellen en vervolgens het bestand database.properties handmatig bewerken om de geavanceerde functies te configureren. U kunt verbinding maken met een bestaand schema of een nieuw schema maken.

    • Configuration Manager gebruikt systeemeigen stuurprogramma's voor de Oracle- en Microsoft SQL-serverdatabases. Alle systeemeigen stuurprogrammafuncties worden ondersteund, mits deze functies kunnen worden geconfigureerd met behulp van de database-URL. Deze URL bevindt zich in het bestand database.properties.

    In Configuration Manager wordt een ander databaseschema gebruikt dan in UCMDB.

    Er zijn twee databasetypen beschikbaar: Oracle en MS SQL. Afhankelijk van het geselecteerde databasetype worden er verschillende invoervelden weergegeven. Tijdens de installatie kunt u een nieuw schema maken of verbinding maken met een bestaand schema. Raadpleeg de HP Universal CMDB Support Matrix voor meer informatie over de schemavereisten.

    Raadpleeg Configuration Manager installeren - Geavanceerde databaseconfiguratie hierboven voor meer informatie over het maken van een verbinding met andere databaseschema's.

    Let op: Wanneer u een bestaande database opnieuw vult, worden alle gegevens uit een databaseschema verwijderd en worden alle tabellen opnieuw gemaakt.

    Opmerking:  

    • Het vullen van een databaseschema wordt automatisch uitgevoerd wanneer u tijdens de installatieprocedure een nieuw schema maakt.
    • Het selectievakje Database vullen is uitgeschakeld wanneer u een nieuwe database of schema maakt. Wanneer u verbinding maakt met een bestaande database of schema, wordt het selectievakje ingeschakeld en kunt u kiezen of u de database wilt vullen of niet.
    • Geef de volgende gegevens op wanneer u een nieuw Oracle-schema maakt:

      Veld

      Definitie

      Hostnaam/IP

      Het adres van de databaseserverlocatie.

      Poort

      De standaardpoort van de Oracle-database is 1521.

      SID De ID van het Oracle-schema.
      Naam beheerder De gebruikersnaam van de databasebeheerder.
      Wachtwoord beheerder Het wachtwoord van de databasebeheerder.
      Schemanaam De gebruikersnaam van het Oracle-schema.
      Schemawachtwoord Het wachtwoord van het Oracle-schema.
      Standaard tabelruimte De standaardtabelruimte.
      Tijdelijke tabelruimte De tijdelijke tabelruimte.
    • Geef de volgende gegevens op wanneer u verbinding maakt met een bestaand Oracle-schema:

      Veld

      Definitie

      Hostnaam/IP

      Het adres van de databaseserverlocatie.

      Poort

      De standaardpoort van de Oracle-database is 1521.

      SID De ID van het Oracle-schema.
      Schemanaam De naam van het bestaande Oracle-schema.
      Schemawachtwoord Het wachtwoord van het bestaande Oracle-schema.
    • Geef de volgende gegevens op wanneer u een nieuwe MS SQL-database maakt of verbinding maakt met een bestaande database.

      Veld

      Definitie

      Hostnaam/IP

      Het adres van de databaseserverlocatie.

      Poort

      De standaardpoort van de MS SQL-database is 1433.

      Schemanaam De naam van de MS SQL-database.
      Gebruikersnaam De gebruikersnaam van de MS SQL-database.
      Wachtwoord Het wachtwoord van de MS SQL-database.

  7. Klik op Test om de verbindingsinstellingen te testen en klik vervolgens op Next om verder te gaan naar de pagina Server Ports Configuration.
  8. Geef op de pagina Server Ports Configuration de instellingen van Configuration Manager op. Als u klaar bent, klikt u op Next om door te gaan naar de pagina User Configuration.

    Configuration Manager bevat standaardpoortinstellingen. Als een poortnummer conflicteert met een bestaande installatie, neem dan contact op met een IT-manager voordat u het poortnummer wijzigt.

    Veld

    Definitie

    AJP Port

    8109 (Apache Java-protocol)

    Opmerking: Als Configuration Manager en UCMDB op dezelfde host worden uitgevoerd en beide gebruikmaken van SiteMinder, moet de standaardwaarde voor de AJP-poort (8009) van een van de toepassingen worden gewijzigd. Als de AJP-poorten voor Configuration Manager en UCMDB identiek zijn, kan SiteMinder tijdens het aanmelden niet omleiden naar Configuration Manager.

    Application HTTP Port

    8180

    Application HTTPS Port

    8143

    JMX HTTP Port

    39900

    JMX Remote Port

    39600

    Tomcat Port

    8005

  9. Voer op de pagina User Configuration informatie in voor de UCMDB-integratiegebruiker: Als u klaar bent, klikt u op Next om door te gaan naar de pagina Advanced Content.

    In UCMDB wordt een integratiegebruiker gemaakt op verzoek van Configuration Manager om de integratie tussen deze twee producten te ondersteunen.

    Als u eerder Configuration Manager-versie 10 had geïnstalleerd voor dit UCMDB-exemplaar, kunt u voor de integratiegebruiker dezelfde referenties gebruiken die u eerder had gebruikt, in plaats van een nieuwe integratiegebruiker te maken.

  10. Op de pagina Advanced Content is de optie om geavanceerde content (kant-en-klare weergaven en beleidsregels) in te schakelen alleen beschikbaar als u verbonden bent met een UCMDB-server waarop al een geavanceerde licentie is geïnstalleerd.

    Als u eerder geen geavanceerde licentie hebt gekocht en geactiveerd, kunt u de JMX-console gebruiken om de geavanceerde content na de installatie in te schakelen.

    Raadpleeg voor meer informatie het gedeelte over onder licentie verleende inhoud in de HP Universal CMDB Configuration Manager – Gebruikershandleiding.

    Klik op Next om naar de pagina Pre-Installation Summary te gaan.

  11. Controleer de installatie- en configuratie-instellingen op de pagina Pre-Installation Summary. Als u klaar bent, klikt u op Install om door te gaan naar de pagina Installing.

    Op de pagina Summary vindt u een overzicht van alle configuratiegegevens en gebruikersinvoergegevens. Desgewenst kunt u de inhoud van het overzicht aanpassen door te klikken op Previous op de pagina's totdat u de gewenste pagina bereikt. Vervolgens kunt u de implementatie-instellingen aanpassen. U keert terug naar de pagina Summary door zo vaak als nodig op Next te klikken.

  12. Op de pagina Installing wordt de voortgang van uw installatie getoond. Tijdens de installatie wordt op de voortgangsbalk de voortgang van de installatie weergegeven. Na beëindiging van het proces worden de configuratie-instellingen op Configuration Manager toegepast. Deze fase kan enkele minuten duren. U kunt tijdens de installatie drukken op Cancel om het proces te stoppen en de installatie ongedaan te maken. Tijdens de configuratiefase wordt de knop Cancel uitgeschakeld.

    Wanneer de installatie is voltooid, verschijnt een bericht dat Configuration Manager in de geselecteerde map is geïnstalleerd. Daarnaast worden foutberichten of waarschuwingen weergegeven, evenals het pad van het logbestand. Druk op Done om te voltooien.

Configuration Manager upgraden

Controleer voordat u met de upgradeprocedure begint het volgende:

  • of de verbinding met de UCMDB-server werkt en actief is.
  • of de Configuration Manager-server is gestopt.
  • of voor de communicatie tussen Configuration Manager en UCMDB het HTTP-protocol wordt gebruikt, niet het HTTPS-protocol. Zie Configuration Manager opnieuw configureren voor instructies over het wijzigen van de protocolinstellingen.
  • Als u handmatig een of meer integratiepunten hebt gemaakt met de CM KPI-adapter of de CM-beleidsadapter, verwijdert u deze integratiepunten voordat u de upgrade uitvoert. Als u dit niet doet, worden er mogelijk dubbele integratiepunten gemaakt tijdens de upgradeprocedure, waardoor de gegevensfederatie mislukt.

Opmerking:  

  • U kunt alleen een upgrade naar Configuration Manager versie 10.10 uitvoeren als u ook een upgrade hebt uitgevoerd naar UCMDB versie 10.10.
  • Als u een eerdere versie dan Configuration Manager versie 10.10 hebt geïnstalleerd, moet u een upgrade uitvoeren naar versie 10.01 voordat u een upgrade naar versie 10.10 uitvoert. Voor meer informatie over het bijwerken van Configuration Manager naar versie 10.01 raadpleegt u de interactieve HP Universal CMDB – Implementatiehandleiding voor versie 10.01, die te vinden is op de HP-website met handleidingen.

Een upgrade van Configuration Manager uitvoeren

  1. Maak een back-up van de installatiemap van Configuration Manager versie 10.01.

  2. Maak een back-up van de database van Configuration Manager versie 10.01.
  3. Maak een back-up van de volgende items in het Windows-register:

    HKEY_LOCAL_MACHINE\SOFTWARE\Microsoft\Windows\CurrentVersion
    \Uninstall\HP Universal CMDB Configuration Manager 10.01

  4. Om de installatie te starten, plaatst u de installatiemedia van Configuration Manager in de machine. Voer een van de volgende stappen uit:

    • Op een Windows-systeem: zoek het bestand HPCM_10.10.exe in de map \Windows en dubbelklik erop.
    • Op een Linux-systeem: zoek het bestand HPCM_10.10.bin en voer het uit. U kunt het installatieprogramma in de GUI-modus (met X11-protocol) uitvoeren of een installatie in de stille modus uitvoeren.
  5. Klik op Next om de pagina van de licentieovereenkomst voor de eindgebruiker te openen.

  6. Accepteer de voorwaarden van de licentie en klik op Next.

  7. Selecteer de map waar Configuration Manager wordt geïnstalleerd. Zorg ervoor dat u een andere locatie selecteert dan de locatie die voor de vorige versie werd gebruikt.

    Configuration Manager wordt standaard geïnstalleerd in de volgende map: C:\hp\CM_10.1.0.0 (op Windows-systemen) of /root/HP/CM_10.1.0.0 (op Linux-systemen). Klik op Next om de standaardlocatie te accepteren, of klik op Browse om een andere locatie te selecteren en klik vervolgens op Next.

  8. Opmerking: De naam van de installatiemap mag geen geen spaties bevatten.

  9. Klik op Next totdat u wordt gevraagd of u een nieuwe installatie van Configuration Manager wilt uitvoeren of een upgrade.

    Opmerking: Als u een upgrade uitvoert op een Linux-systeem, geeft u de nieuwe (doel)installatiemap op, de map die de vorige installatiemap bevat en het versienummer van de vorige installatie. Voor het versienummer geeft u 10.01 op.

    Opmerking: Voor de geavanceerde inhoud die tijdens de upgradeprocedure wordt geïnstalleerd, moet een licentie worden aangeschaft. Als u functies voor geavanceerde inhoud wilt gebruiken, neemt u contact op met uw HP-vertegenwoordiger of uw zakenpartner van HP Software om de juiste licentie te verkrijgen.

  10. Selecteer Upgrade en klik op Next om te bevestigen en met de installatie te beginnen.

  11. Op de pagina Advanced Content is de optie om geavanceerde content (kant-en-klare weergaven en beleidsregels) in te schakelen alleen beschikbaar als u verbonden bent met een UCMDB-server waarop al een geavanceerde licentie is geïnstalleerd.

    Als u eerder geen geavanceerde licentie hebt gekocht en geactiveerd, kunt u de JMX-console gebruiken om de geavanceerde content na de upgrade in te schakelen.

    Raadpleeg voor meer informatie het gedeelte over onder licentie verleende inhoud in de HP Universal CMDB Configuration Manager – Gebruikershandleiding.

  12. Wanneer de installatie is voltooid, raadpleegt u het installatielogbestand (in de map <installatiemap_Configuration_Manager>/_installation/logs) om te controleren of de installatie zonder fouten is voltooid.

    Als tijdens het upgraden een fout optreedt, wordt een bericht weergegeven. Als dit gebeurt, neem dan contact op met HP Software Support.

  13. Op Windows-machines wordt de Configuration Manager-service automatisch gestart. Het duurt enkele minuten voordat de service opnieuw is gestart.

Opmerking: Na het upgraden moet u de SSL-configuratie nogmaals uitvoeren. Zie de HP UCMDB-beveiligingshandleiding voor meer informatie.

Configuration Manager installeren - Installatie in stille modus

Opmerking: Configuration Manager kan worden geïnstalleerd op een Windows- of Linux-systeem.

Configuration Manager installeren in de stille modus:

Voer de volgende opdracht uit:

>HPCM_10.10.exe -i silent -f installvariables.properties

Een voorbeeld van het bestand installvariables.properties wordt hieronder weergegeven:

# Enter 1 for a new installation or 0 to upgrade
CM_NEW_INSTALLATION=1
# Logging file
INSTALL_LOG_NAME=HP_Universal_CMDB_Configuration_Manager.log
# User installation directory
# Enter the full absolute path to be used for the installation
# Make sure to use double backslashes; for example, C:\\hp\\cm_10.10
USER_INSTALL_DIR=
# UCMDB connection config:
UCMDB_HOST_NAME=
UCMDB_PROTOCOL=
UCMDB_PORT=
# Enter the full path for the UCMDB Foundation certificate file # (.cer file only) # UCMDB_CLIENT_CERT_FILE should be defined only when connecting # to UCMDB with HTTPS protocol UCMDB_CLIENT_CERT_FILE=
UCMDB_CUSTOMER_NAME=
UCMDB_JMX_PORT=
UCMDB_SYSTEM_USER=
UCMDB_SYSTEM_PASSWORD=
# Database config:
# Enter 1 to create a new schema; otherwise, enter 0
DB_CREATE_NEW_SCHEMA=
# Enter 1 to use an existing schema; otherwise, enter 0 DB_USE_EXISTING_SCHEMA=
# Enter 1 for an Oracle database; otherwise, enter 0 DB_VENDOR_ORACLE=
# Enter 1 for an MSSQL database; otherwise, enter 0 DB_VENDOR_MSSQL= # DB_HOST_NAME should be the fully qualified domain name (FQDN)
DB_HOST_NAME=
DB_PORT=
# For an Oracle database, enter the SID name; for an # MSSQL database, enter the database name ORACLE_SID_OR_MSSQL_DB_NAME=
ORACLE_SCHEMANAME_OR_MSSQL_DB_USERNAME=
ORACLE_SCHEMA_PASSWORD_OR_MSSQL_DB_USER_PASSWORD= # Enter 1 if you want to repopulate the database or when creating # a new schema, or 0 if you are connecting to an existing schema and # do not want to repopulate DB_REPOPULATE_DATABASE=
# Oracle only:
# These four values are required only for the creation of a new 
# Oracle schema
ORACLE_ADMIN_USERNAME=
ORACLE_ADMIN_PASSWORD=
DB_DEFAULT_TABLE_SPACE=
DB_TEMP_TABLE_SPACE=
# Tomcat Ports:
HTTP_PORT=
HTTPS_PORT=
TOMCAT_PORT=
AJP_PORT=
JMX_HTTP_PORT=
JMX_REMOTE_PORT=
# User config:
UCMDB_ADMIN_USERNAME=
UCMDB_ADMIN_PASSWORD=
# Advanced configuration manager content 
# Requires purchase of an ACM license 
# Enter 1 to install advanced content
#
INSTALL_CM_ADVANCED_CONTENT_BOOLEAN_1 =

Raadpleeg Configuration Manager installeren voor meer informatie over de diverse parameters die kunnen worden ingesteld.

Configuration Manager installeren - Geavanceerde databaseconfiguratie

Een Configuration Manager-database maken op een Oracle RAC

  1. Een Oracle-schema configureren tijdens de installatie

    Tijdens de installatieprocedure geeft u de databaseparameters op om verbinding te maken met het gewenste Oracle RAC-exemplaar (Hostnaam, Poort en SID). Nadat de installatie is voltooid, moet u jdbc.url in het bestand database.properties configureren, zoals wordt beschreven in Het bestand database.properties configureren hieronder.

  2. Een Oracle-schema configureren tijdens een upgrade

    Tijdens de upgradeprocedure zorgt u ervoor dat Configuration Manager rechtstreeks verbinding kan maken met een Oracle RAC-exemplaar. Bijvoorbeeld:

    jdbc.url=jdbc:oracle:thin:@[naam_exemplaar]:1521:[sid_exemplaar]

    Nadat de upgrade is voltooid, moet u jdbc.url in het bestand database.properties configureren, zoals wordt beschreven in Het bestand database.properties configureren hieronder.

  3. Het bestand database.properties configureren

    Wijzig jdbc.url in het bestand database.properties op een van de volgende manieren:

    • met behulp van Single Client Access Name (SCAN)

      jdbc:mercury:oracle://<servernaam>:1521;ServiceName=<servicenaam>

      waarbij <servernaam> de hostnaam of het adres van de SCAN-listener is en <servicenaam> de naam van de Oracle RAC-service.

    • met behulp van het bestand tnsnames.ora

      jdbc.url=jdbc:mercury:oracle:TNSNamesFile=<CM_HOME>\\conf\\tnsnames.ora;TNSServerName=
      <servicenaam>

      waarbij <CM_HOME> de installatiemap van Configuration Manager is en <servicenaam> de naam van de Oracle RAC-service.

      U moet het bestand tnsnames.ora maken in de submap \conf van de installatiemap voor Configuration Manager. Hier ziet u een voorbeeld van de inhoud:

      RACQA = 
      (DESCRIPTION =     (ADDRESS = (PROTOCOL = TCP)(HOST = labm3amdb17-vip)(PORT = 1521))     (ADDRESS = (PROTOCOL = TCP)(HOST = labm3amdb18-vip)(PORT = 1521))     (LOAD_BALANCE = yes)     (CONNECT_DATA =       (SERVER = DEDICATED)       (SERVICE_NAME = RACQA)         (failover_mode=(type=select)(method=basic))     )   )

      In dit geval stelt u jdbc.url in op jdbc:mercury:oracle:TNSNamesFile=<CM_HOME>\\conf\\tnsnames.ora en TNSServerName op RACQA.

      Opmerking: Raadpleeg http://www.datadirect.com/resources/jdbc/oracle-rac/connecting.html voor meer informatie over de configuratie van de URL-indeling voor Oracle JDBC.

Windows-verificatie (NTLM) configureren op MS SQL Server

U kunt een database maken en daarmee verbinding maken via Windows-verificatie in plaats van Microsoft SQL Server-verificatie. Hiertoe moet u ervoor zorgen dat de Windows-gebruiker die de HP Universal CMDB Configuration Manager-service uitvoert, de benodigde rechten heeft voor toegang tot de Microsoft SQL Server-database.

  • Voor informatie over het toewijzen van een Windows-gebruiker om de HP Universal CMDB Configuration Manager-service uit te voeren, raadpleegt u het gedeelte over het wijzigen van de gebruiker van UCMDB-serverservices in de HP UCMDB-beveiligingshandleiding.
  • Voor informatie over het toevoegen van een Windows-gebruiker aan Microsoft SQL Server, ziet u het gedeelte Toegang tot Microsoft SQL Server-databases met behulp van Windows-verificatie in de HP UCMDB-databasehandleiding.

Configuration Manager opnieuw configureren

Wanneer u Configuration Manager opnieuw configureert, kunt u de installatieparameters van een bestaande installatie wijzigen (UCMDB-eigenschappen, database-eigenschappen, enz.).

Een bestaande installatie van Configuration Manager opnieuw configureren:

  1. Voer in de map <installatiemap_Configuration_Manager>/_installation het bestand HPCM_10.10.exe (op Windows-systemen) of HPCM_10.10.bin (op Linux-systemen) uit, zonder hierbij de database opnieuw te vullen. De licentieovereenkomst voor de eindgebruiker wordt weergegeven. Selecteer het keuzerondje en klik op Volgende om door te gaan.

  2. Tijdens de installatie wordt gecontroleerd of er een vorige installatie van Configuration Manager is. In dat geval wordt het bericht weergegeven dat

    een vorige installatie van het product is gedetecteerd en dat 
    met deze installatie het product niet wordt geïnstalleerd. 
    U mag wel de productparameters opnieuw configureren.

    Klik op Volgende om door te gaan.

  3. Ga door met het opnieuw configureren. U kunt de volgende informatie bijwerken:

    • UCMDB Foundation-verbindingsinformatie

      Veld

      Definitie

      Hostnaam

      Adres van de UCMDB-implementatielocatie.

      • De UCMDB-hostnaam moet zijn opgegeven als de volledig gekwalificeerde domeinnaam (FQDN) van de UCMDB-servermachine.

      • Als UCMDB is geconfigureerd in de high availability-modus, gebruikt u de FQDN Cluster van de load balancer.

      Protocol

      HTTP- of HTTPS-protocol.

      UCMDB-poort

      De standaardwaarden van de HTTP- of HTTPS-poort zijn 8080 voor HTTP en 8443 voor HTTPS.

      Customer Name

      De standaard UCMDB-klantnaam is Default Client. De waarde van de klantnaam wordt gebruikt tijdens het configureren van de integratie van UCMDB en Configuration Manager. De klantnaam moet voorkomen in UCMDB en deze waarde wordt niet gevalideerd door de verbindingstest. Als u een onjuiste waarde opgeeft, mislukt de implementatie.

      Server Certificate File

      Dit veld wordt weergegeven als het HTTPS-protocol is geselecteerd. U moet het UCMDB-servercertificaatbestand handmatig op de doelhost van Configuration Manager plaatsen en het volledige bestandspad (inclusief de bestandsnaam) in het naastgelegen invoerveld opgeven.

      Opmerking: Het pad naar het certificaatbestand mag geen spaties bevatten.

      Als UCMDB gebruikmaakt van HTTPS, is een sleuteluitwisseling vereist. De sleuteluitwisseling wordt tijdens de verbindingstest niet gevalideerd.

      Opmerking: het certificaatbestand moet een *.cer-bestand zijn (andere bestandsindelingen worden niet ondersteund).

      JMX Port

      De standaardwaarde is 29601.

      System User (JMX)

      De UCMDB (JMX)-systeemgebruiker wordt gebruikt voor het activeren van JMX-functies, zoals het maken van een gebruiker van de Configuration Manager-integratie en de implementatie van het Configuration Manager-pakket. De standaardwaarde is sysadmin.

      System Password

      Het wachtwoord van de UCMDB-systeemgebruiker. De standaardwaarde is sysadmin.

      Opmerking: het wachtwoord mag geen geen spaties bevatten en mag alleen bestaan uit Engelse letters, (a-z), cijfers (0-9), het koppelteken ('-') en het onderstrepingsteken (_).

    • Databaseconfiguratie-informatie

      In Configuration Manager wordt een ander databaseschema gebruikt dan in UCMDB.

      Er zijn twee databasetypen beschikbaar: Oracle en MS SQL. Afhankelijk van het geselecteerde databasetype worden er verschillende invoervelden weergegeven. Tijdens de installatie kunt u een nieuw schema maken of verbinding maken met een bestaand schema. Raadpleeg de HP Universal CMDB Support Matrix voor meer informatie over de schemavereisten.

      Raadpleeg Configuration Manager installeren - Geavanceerde databaseconfiguratie hierboven voor meer informatie over het maken van een verbinding met andere databaseschema's.

      Let op: Wanneer u een bestaande database opnieuw vult, worden alle gegevens uit een databaseschema verwijderd en worden alle tabellen opnieuw gemaakt.

      Opmerking:  

      • Het vullen van een databaseschema wordt automatisch uitgevoerd wanneer u tijdens de installatieprocedure een nieuw schema maakt.
      • Het selectievakje Database vullen is uitgeschakeld wanneer u een nieuwe database of schema maakt. Wanneer u verbinding maakt met een bestaande database of schema, wordt het selectievakje ingeschakeld en kunt u kiezen of u de database wilt vullen of niet.
      • Geef de volgende gegevens op wanneer u een nieuw Oracle-schema maakt:

        Veld

        Definitie

        Hostnaam/IP

        Het adres van de databaseserverlocatie.

        Poort

        De standaardpoort van de Oracle-database is 1521.

        SID De ID van het Oracle-schema.
        Naam beheerder De gebruikersnaam van de databasebeheerder.
        Wachtwoord beheerder Het wachtwoord van de databasebeheerder.
        Schemanaam De gebruikersnaam van het Oracle-schema.
        Schemawachtwoord Het wachtwoord van het Oracle-schema.
        Standaard tabelruimte De standaardtabelruimte.
        Tijdelijke tabelruimte De tijdelijke tabelruimte.
      • Geef de volgende gegevens op wanneer u verbinding maakt met een bestaand Oracle-schema:

        Veld

        Definitie

        Hostnaam/IP

        Het adres van de databaseserverlocatie.

        Poort

        De standaardpoort van de Oracle-database is 1521.

        SID De ID van het Oracle-schema.
        Schemanaam De naam van het bestaande Oracle-schema.
        Schemawachtwoord Het wachtwoord van het bestaande Oracle-schema.
      • Geef de volgende gegevens op wanneer u een nieuwe MS SQL-database maakt of verbinding maakt met een bestaande database.

        Veld

        Definitie

        Hostnaam/IP

        Het adres van de databaseserverlocatie.

        Poort

        De standaardpoort van de MS SQL-database is 1433.

        Schemanaam De naam van de MS SQL-database.
        Gebruikersnaam De gebruikersnaam van de MS SQL-database.
        Wachtwoord Het wachtwoord van de MS SQL-database.

    • Tomcat-poorten

      Configuration Manager bevat standaardpoortinstellingen. Als een poortnummer conflicteert met een bestaande installatie, neem dan contact op met een IT-manager voordat u het poortnummer wijzigt.

      Veld

      Definitie

      AJP Port

      8109 (Apache Java-protocol)

      Opmerking: Als Configuration Manager en UCMDB op dezelfde host worden uitgevoerd en beide gebruikmaken van SiteMinder, moet de standaardwaarde voor de AJP-poort (8009) van een van de toepassingen worden gewijzigd. Als de AJP-poorten voor Configuration Manager en UCMDB identiek zijn, kan SiteMinder tijdens het aanmelden niet omleiden naar Configuration Manager.

      Application HTTP Port

      8180

      Application HTTPS Port

      8143

      JMX HTTP Port

      39900

      JMX Remote Port

      39600

      Tomcat Port

      8005

    • Gebruikersconfiguraties

      In UCMDB wordt een integratiegebruiker gemaakt op verzoek van Configuration Manager om de integratie tussen deze twee producten te ondersteunen.

      Als u eerder Configuration Manager-versie 10 had geïnstalleerd voor dit UCMDB-exemplaar, kunt u voor de integratiegebruiker dezelfde referenties gebruiken die u eerder had gebruikt, in plaats van een nieuwe integratiegebruiker te maken.

Toepassingsserver van Configuration Manager starten of stoppen

Ga als volgt te werk om de Configuration Manager-server te starten.

  • Op een Linux-systeem gebruikt u een opdrachtregelprompt:

    $ cd /<installatiemap_Configuration_Manager>
    $ ./start-server-0.sh

    Als u dit script op deze manier uitvoert, wordt de server gestart in een synchroon proces, wat inhoudt dat de server wordt gestapt zodra u de verbinding vanaf de console verbreekt.

    Opmerking:

    • Als u Configuration Manager asynchroon wilt starten, voert u het script als volgt uit:

      $ ./start-server-0.sh &
    • Als u wilt dat de Configuration Manager-server zelfs actief blijft als een gebruiker zich afmeldt, voert u het script als volgt uit:

      nohup $ ./start-server-0.sh 

    U kunt in de map /etc/init.d een script maken om Configuration Manager automatisch te starten tijdens het opstarten van de machine.

  • In een Windows-systeem:

    Gebruik de HP Universal CMDB Configuration Manager Windows-service om de server te starten.

Ga als volgt te werk om de Configuration Manager-server te stoppen.

  • Op een Linux-systeem gebruikt u een opdrachtregelprompt:

    $ cd /<installatiemap_Configuration_Manager>
    $ ./stop-server-0.sh
  • In een Windows-systeem:

    Gebruik de HP Universal CMDB Configuration Manager Windows-service om de server te stoppen.

Configuration Manager verwijderen

Voer een van de volgende stappen uit als u Configuration Manager wilt verwijderen:

In Windows-systemen

Via het menu Start:

  • Klik op Start > Alle programma's > HP Universal CMDB Configuration Manager 10.10 > Verwijderen van HP Universal CMDB Configuration Manager 10.10.

Via het Configuratiescherm:

  • Klik op Configuratiescherm > Programma's en onderdelen > HP Universal CMDB Configuration Manager 10.10 en klik vervolgens op Verwijderen.

Er verschijnt een melding dat u op het punt staat het programma te verwijderen. Klik op Verwijderen om door te gaan of klik op Annuleren om af te sluiten.

In Linux-systemen In de map <installatiemap_Configuration_Manager>/_installation/ voert u CM-Uninstall.bin uit.

Toegang krijgen tot opdrachten voor de UCMDB-server

Toegangsopdrachten voor Windows

Raadpleeg Toegangsopdrachten voor Linux hieronder voor Linux-opdrachten.

Tijdens de installatie van HP Universal CMDB wordt een startmenu toegevoegd aan de instellingen van de machine waarop u UCMDB hebt geïnstalleerd. U kunt de UCMDB-server en UCMDB Integration Service starten en stoppen, de wizard voor serverconfiguratie openen, de servicestatus van de server weergeven en de server verwijderen.

Als er een Data Flow Probe is geïnstalleerd op dezelfde machine als waarop UCMDB-server draait, kunt u vanuit dit menu de Data Flow Probe starten, stoppen en verwijderen.

Voor toegang tot het startmenu van HP Universal CMDB selecteert u Start > Programma's > HP UCMDB. Het menu bevat de volgende opties:

Opdracht Beschrijving
HP Universal CMDB-server starten

Hiermee wordt de UCMDB-server gestart.

Opmerking: Als alternatief kunt u het venster met Windows-services openen en de service UCMDB_Server zoeken. Open het dialoogvenster Eigenschappen UCMDB_Server (lokaal) en start de service. Wijzig indien nodig het opstarttype in Automatisch.

HP Universal CMDB-server stoppen

Hiermee wordt de UCMDB-server gestopt.

Opmerking: Als alternatief kunt u het venster met Windows-services openen en de service UCMDB_Server zoeken. Open het dialoogvenster Eigenschappen UCMDB_Server (lokaal) en stop de service.

Status HP Universal CMDB-server Hiermee opent u een webpagina met informatie over de server. Zie HP UCMDB-services hieronder voor meer informatie. Als u de webpagina met de status van de UCMDB UI-server wilt openen, typt u de volgende URL:
http://<hostnaam of IP-adres van UCMDB-server>:8080/ucmdb-ui/status.jsp

 

Opmerking: De koppeling naar de pagina met de serverstatus wordt alleen weergegeven als de infrastructuurinstelling Koppeling naar statuspagina weergeven op eerste pagina is ingesteld op True.

Wizard HP Universal CMDB-serverconfiguratie starten Hiermee kunt u de wizard uitvoeren om verbinding te maken met een bestaande database of een bestaand schema, of om een nieuwe database of nieuw schema te maken. Zie Een database maken of verbinding maken met een bestaande database? eerder in dit document voor meer informatie.
HP Universal CMDB-server verwijderen Hiermee verwijdert u UCMDB-server.

HP Universal CMDB Integration Service starten

Hiermee wordt UCMDB Integration Service gestart. Hiermee kunnen integratietaken die niet zijn gebaseerd op Jython worden uitgevoerd zonder een Data Flow Probe te gebruiken wanneer uw extern beheerde gegevensopslagplaatsen toegankelijk zijn vanaf de machine waarop de UCMDB-server draait.

Opmerking: de UCMDB Integration Service en de Data Flow Probe (indien geïnstalleerd op de computer waarop de UCMDB-server draait) kunnen niet gelijktijdig worden uitgevoerd. Als u UCMDB Integration Service wilt starten, moet u eerst de Data Flow Probe stoppen. Zie hieronder Data Flow Probe stoppen.

HP Universal CMDB Integration Service stoppen

Hiermee wordt de UCMDB Integration Service gestopt.

Inventarisatietools

Hiermee hebt u toegang tot de Inventarisatietools (en ondersteunende documentatie) die worden gebruikt voor het weergeven en analyseren van gegevens die zijn gedetecteerd door Inventory Discovery.

Beschikbaar: Alleen als de Data Flow Probe is geïnstalleerd op de machine waarop de UCMDB-server draait.

Data Flow Probe starten

Hiermee start u de Data Flow Probe op de UCMDB-server.

Als de Data Flow Probe is geïnstalleerd op de machine waarop de UCMDB-server draait: De Data Flow Probe en UCMDB Integration Service kunnen niet gelijktijdig worden uitgevoerd. Om de Data Flow Probe te starten, moet u eerst UCMDB Integration Service stoppen. Zie HP UCMDB Integration Service stoppen hierboven.

Beschikbaar: Alleen als de Data Flow Probe is geïnstalleerd op de machine waarop de UCMDB-server draait.

Data Flow Probe (console) starten

Hiermee start u de Data Flow Probe op de console.

Beschikbaar: Alleen als de Data Flow Probe is geïnstalleerd op de machine waarop de UCMDB-server draait.

Data Flow Probe stoppen

Hiermee stopt u de Data Flow Probe.

Beschikbaar: Alleen als de Data Flow Probe is geïnstalleerd op de machine waarop de UCMDB-server draait.

Data Flow Probe verwijderen

Hiermee verwijdert u de Data Flow Probe.

Beschikbaar: Alleen als de Data Flow Probe is geïnstalleerd op de machine waarop de UCMDB-server draait.

Toegangsopdrachten voor Linux

Raadpleeg Toegangsopdrachten voor Windows hierboven voor Windows-opdrachten.

U kunt de volgende opdrachten gebruiken om de UCMDB-server te starten en stoppen, de wizard Databaseconfiguratie te openen, de status van de serverservice weer te geven en de server te verwijderen.

Opmerking: De volgende opdrachten gaan ervan uit dat UCMDB is geïnstalleerd op het standaardpad, dat wil zeggen /opt/hp. Als de server op een andere locatie is geïnstalleerd, vervangt u /opt/hp door het pad naar de juiste locatie.

Opdracht Pad
De HP Universal CMDB-server starten /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/bin/server.sh start
De HP Universal CMDB-server stoppen /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/bin/server.sh stop
De wizard HP Universal CMDB-serverconfiguratie openen /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/bin/configure.sh
De webpagina's met de status van de UCMDB-server openen
  • Webpagina met status van UCMDB-server: Typ in uw browser de volgende URL:

    http://<hostnaam of IP-adres van UCMDB-server>:8080/status

  • Webpagina met status van UCMDB UI-server: Typ in uw browser de volgende URL:

    http://<hostnaam of IP-adres van UCMDB-server>:8080/ucmdb-ui/status.jsp

Opmerking:

  • U kunt de statuspagina's openen vanaf elke gewenste machine, niet alleen vanaf de Linux-machine waarop de UCMDB-server wordt gehost.
  • De koppeling naar de pagina met de serverstatus wordt alleen weergegeven als de infrastructuurinstelling Koppeling naar statuspagina weergeven op eerste pagina is ingesteld op True.

De HP Universal CMDB Integration Service starten

/opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/integrations/bin/service.sh start

Met UCMDB Integration Service kunnen integratietaken die niet zijn gebaseerd op Jython worden uitgevoerd zonder een Data Flow Probe te gebruiken wanneer uw extern beheerde gegevensopslagplaatsen toegankelijk zijn vanaf de machine waarop de UCMDB-server draait.

Opmerking: de UCMDB Integration Service en de Data Flow Probe (indien geïnstalleerd op de computer waarop de UCMDB-server draait) kunnen niet gelijktijdig worden uitgevoerd. Als u UCMDB Integration Service wilt starten, moet u eerst de Data Flow Probe stoppen. Zie hieronder Data Flow Probe stoppen.

De HP Universal CMDB Integration Service stoppen

/opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/integrations/bin/service.sh stop

De Data Flow Probe starten

/opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/bin/probegateway.sh start

Als de Data Flow Probe is geïnstalleerd op de machine waarop de UCMDB-server draait: De Data Flow Probe en UCMDB Integration Service kunnen niet gelijktijdig worden uitgevoerd. Om de Data Flow Probe te starten, moet u eerst UCMDB Integration Service stoppen. Zie HP UCMDB Integration Service stoppen hierboven.

Beschikbaar: Alleen als de Data Flow Probe is geïnstalleerd op de machine waarop de UCMDB-server draait.

De Data Flow Probe stoppen

/opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/bin/probegateway.sh stop

Beschikbaar: Alleen als de Data Flow Probe is geïnstalleerd op de machine waarop de UCMDB-server draait.

De UCMDB-server verwijderen /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/UninstallerData/Uninstall_UCMDBServer

HP UCMDB-services

Dit gedeelte omvat:

 

De status van HP Universal CMDB-serverservices weergeven

Open de clientbrowser en geef http://<servernaam>:8080/status op, waarbij <servernaam> de naam of het IP-adres is van de computer met de UCMDB-server. De Status en Gedetailleerde status van alle services worden weergegeven, waarmee wordt aangegeven of de HP Universal CMDB-services actief (In uitvoering) of inactief (Niet gestart) zijn.

Opmerking: Als sommige services niet worden uitgevoerd, neemt u contact op met HP Software Support.

 

De status controleren van HP Universal CMDB Integration Service

Als uw extern beheerde gegevensopslagplaatsen toegankelijk zijn vanaf de UCMDB-servermachine, kunt u in plaats van een Data Flow Probe de UCMDB Integration Service voor niet-Jython gebaseerde integraties gebruiken.

Opmerking: De HPUCMDB Integration Service wordt alleen ondersteund in een zelfstandige UCMDB-omgeving.

Als u wilt waarborgen dat de service wordt uitgevoerd:

  1. Controleer de status op de UCMDB-servercomputer:

    Windows Configuratiescherm > Systeembeheer  > Services
    Linux /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/integrations/bin/service.sh status
  2. Als de service niet wordt uitgevoerd:

    1. Controleer of er een Data Flow Probe is geïnstalleerd en wordt uitgevoerd op de UCMDB-servercomputer. Als dit het gevat is, moet u eerst de Data Flow Probe stoppen voordat u UCMDB Integration Service kunt starten.

      Ga als volgt te werk om de Data Flow Probe te stoppen:

      Windows Selecteer Start > Alle programma's > HP UCMDB > Data Flow Probe stoppen
      Linux Geef de volgende opdracht op: /opt/hp/UCMDB/DataFlowProbe/bin/probegateway.sh stop
    2. Start UCMDB Integration Service:

      Windows

      Gebruik een van de volgende opties:

      • Selecteer Start > Programma's > HP UCMDB > HP Universal CMDB Server starten.

      • Selecteer Start > Configuratiescherm > Systeembeheer > Services en start UCMDB Integration Service.

      Linux Geef de volgende opdracht op:

      /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer/integrations/bin/service.sh start

 

HP Universal CMDB-services

De services van HP Universal CMDB worden beschreven in de volgende tabel:

Naam service Beschrijving service
authorization Verantwoordelijk voor het afdwingen van het beveiligingsmodel (gebruikers, rollen, tenants, enzovoorts).
autodiscovery Verantwoordelijk voor services die gerelateerd zijn aan Data Flow-beheer.
classModel Verantwoordelijk voor het onderhoud van het klassemodel in de CMDB.
cmdb_mod_not Verantwoordelijk voor melding van wijzigingen die optreden in de CMDB.
cmdb_sys_tqls Verantwoordelijk voor de voorwaarden die worden toegepast op TQL-knooppunten en de resultaten van voorwaarden die worden opgeslagen in de systeem-TQL.
cmdb_view Verantwoordelijk voor het berekenen van weergavedefinities op basis van TQL-resultaten (de transformatie van grafiek naar structuur krijgt de weergavedefinitie).
configuration Verantwoordelijk voor momentopnamen, query's voor CI-wijzigingen en query's voor TQL/Weergave-geschiedenis.
content-install Verantwoordelijk voor het beheren van Content Packs.
data-acquisition Verantwoordelijk voor het beheren van integraties.
enrichment Verantwoordelijk voor het uitvoeren van adhoc en actieve enrichments.
fcmdb-config Een cachemechanisme voor federated gegevens waarmee basis-FCMDB-services worden toegestaan voordat de FCMDB volledig is geladen.
fcmdb-management Verantwoordelijk voor het beheren van de adapters, federation en de datapush-stroom.
folders Verantwoordelijk voor het beheren van de mappenhiërarchie voor elk type bron.
framework Verantwoordelijk voor het verzenden van bewerkingen binnen de UCMDB-server.
grouping Verantwoordelijk voor het vasthouden van verschillende bundels waarmee bronnen kunnen worden geklassificeerd.
histDB Verantwoordelijk voor het opslaan van wijzigingen aan CI's en relaties in de CMDB.
impact Verantwoordelijk voor HP Universal CMDB impact-, oorsprong- en correlatiesubsystemen.
mapping-engine Wordt gebruikt door de integraties. Hiermee kunt u afstemmen tijdens een federated TQL-berekening.
model Verantwoordelijk voor het toewijzen van CI's van externe gegevensbronnen aan lokale CMDB-CI's.
Model_statistics Hiermee kunnen bewerkingen voor database-optimalisatie worden uitgevoerd. Deze bewerkingen worden uitgevoerd in diverse scenario's, zoals geschiedenis, upgrade en JMX.
Model_topology Verantwoordelijk voor het laden van de topologiegrafiek voor een model (een interne gegevensstructuur die alle CI's en relaties zonder eigenschappen bevat en vaak ervoor zorgt dat databasequery's kunnen worden vermeden).
model_update Verantwoordelijk voor het beheren van updates van het klassemodel in de CMDB.
packaging Verantwoordelijk voor pakketten. Pakketten zijn ZIP-bestanden die bronnen bevatten die zijn gestructureerd in georganiseerde, vooraf gedefinieerde submappen.
reconciliation De service voor afstemming van de gegevenspopulatie van de CMDB. Verantwoordelijk voor de afstemmingsengine van HP Universal CMDB.
Reconciliation_conf Hiermee wordt de afstemmingsconfiguratie verwerkt, zoals identificatieregels en de configuratie van de afstemmingsprioriteit
report Verantwoordelijk voor HP Universal CMDB-rapportservices, zoals het toevoegen, bewerken en verwijderen van systeemrapporten, berekening van activarapporten en knooppuntafhankelijkheidsrapporten.
scheduler Verantwoordelijk voor het plannen van offline taken.
state_management Verantwoordelijk voor het beheren van statussen.
topology_search Verantwoordelijk voor services met betrekking tot een zoekmachine.
tql Verantwoordelijk voor TQL-berekeningen.
tql_res_utils Verantwoordelijk voor onderhoud van TQL-resultaten (actief) en ophalen van lay-out.
view Verantwoordelijk voor een gedeelte van de business logic van Modeling Studio, inclusief "watch".
world

Een centrale opslagplaats voor de opslag van configuratiegegevens die verkregen zijn met behulp van de diverse toepassingen en hulpprogramma's van HP Universal CMDB en van derden. Deze gegevens worden gebruikt bij het samenstellen van HP Universal CMDB-weergaven.

Toegang krijgen tot en aanmelden bij HP Universal CMDB

Dit gedeelte omvat:

 

Overzicht

U opent HP Universal CMDB met behulp van een ondersteunde webbrowser, vanaf elke computer met een netwerkverbinding (intranet of Internet) met de HP Universal CMDB-server.

Raadpleeg de HP Universal CMDB Support Matrix-document voor meer informatie over de vereisten voor de webbrowser en de minimumvereisten om HP Universal CMDB goed te kunnen bekijken.

Het toegangsniveau hangt af van de gebruikersrechten. Zie de HP Universal CMDB – Handleiding Beheer voor meer informatie over het verlenen van gebruikersrechten.

Zie de HP UCMDB-beveiligingshandleiding voor informatie over beveiligde toegang tot HP Universal CMDB en over aanmeldingsverificatie.

 

Toegang tot de componenten van HP UCMDB

Toegang krijgen tot de componenten van HP Universal CMDB:

  1. Typ in de webbrowser de URL van de HP Universal CMDB-server, bijvoorbeeld:

    http://<servernaam of IP-adres>.<domeinnaam>:8080

    waarbij<servernaam of IP-adres>.<domeinnaam> staat voor de volledig gekwalificeerde domeinnaam (FQDN) van de HP Universal CMDB-server.

    Als HP Universal CMDB zodanig is ingesteld dat deze werkt via een reverse proxy, typt u https://<naam_proxyserver>:443, waarbij naam_proxyserver de naam of het IP-adres is van de proxyserver.

    Als niet de juiste Java-versie op uw machine is geïnstalleerd, kunt u ervoor kiezen om de versie te downloaden via sun.com of via de UCMDB-server. (Als u zich aanmeldt zonder Java te installeren, kunt u geen pagina's weergeven waarvoor een Java-applet vereist is.)

  2. Klik op een koppeling om te werken met HP Universal CMDB:

    • UCMDB. Hiermee opent u de aanmeldingspagina. Na aanmelding wordt de module weergegeven die u het laatst geopend had tijdens uw laatste sessie. Als uw gebruikersvoorkeuren worden verwijderd, wordt standaard IT Universe Manager geopend.

      Opmerking: U kunt de aanmeldingspagina ook openen door http://<naam of IP-adres server>.<domeinnaam>:8080/ucmdb in te voeren.

    • Gebruikersbeheer. Hiermee opent u de aanmeldingspagina. Na aanmelding wordt direct de module Gebruikers & groepen weergegeven. Hierin kunt u uw UCMDB-gebruikers beheren.

    • UCMDB Configuration Manager. Hiermee opent u Configuration Manager. De koppeling is alleen actief wanneer Configuration Manager wordt uitgevoerd en de infrastructuurinstelling URL Configuration Manager de URL van de applicatie bevat.

    • UCMDB Browser. Hiermee opent u de UCMDB Browser. De UCMDB Browser is een op het web gebaseerde tool waarmee u snel en eenvoudig UCMDB-informatie kunt weergeven. De koppeling is alleen actief wanneer de UCMDB Browser actief is en de infrastructuurinstelling URL UCMDB Browser moet de URL van de toepassing bevatten.

    • UCMDB-klassemodel. Opent de UCMDB-klassemodelreferentie die gegevens over alle pakketten, CI-typen en relaties in het klassemodel bevat.

    • Serverstatus. Hiermee opent u de pagina met de serverstatus.

    • JMX-console. Hiermee kunt u bewerkingen uitvoeren op de CMDB via de JMX-console-interface.

    • API Connection Test. Hiermee toot u informatie over de HP Universal CMDB-server die u kunt gebruiken wanneer u een API uitvoert op de CMDB.

    • API Client Download. Hiermee downloadt u het JAR-bestand van de UCMDB API.

    • API Reference. Hiermee opent u de referentiedocumentatie voor de HP UCMDB API.

  3. Als u klikt op UCMDB of Gebruikersbeheer wordt de aanmeldingspagina geopend.

    Voer de standaard superuser-aanmeldingsparameters in:

    • User Login=admin, User Password=admin.

    • Als HP Universal CMDB is geïnstalleerd in een omgeving voor meerdere klanten of meerdere statussen (bijvoorbeeld HP Software-as-a-Service of HP Universal CMDB Configuration Manager), wordt een veld Klant weergegeven. Kies de klantnaam in de lijst.

    • Onthoud mij op deze computer. Selecteer deze optie voor automatische aanmelding. De volgende keer dat u zich bij UCMDB aanmeldt, hoeft u geen gebruikersnaam en wachtwoord in te voeren.

  4. Klik op Aanmelden. Na het aanmelden verschijnt de gebruikersnaam in de rechterbovenhoek van het scherm.

    Raadpleeg Implementatieprobleen oplossen - Aanmelden bij UCMDB hieronder als u problemen ondervindt bij het aanmelden.

    Opmerking: Klik op knop Help op de pagina Aanmelden voor uitgebreide helpinformatie over het aanmelden.

  5. (Aanbevolen) Wijzig het superuser-wachtwoord onmiddellijk om ongeoorloofde toegang te voorkomen. Zie de HP Universal CMDB – Handleiding Beheer voor meer informatie over het wijzigen van het wachtwoord.

  6. (Aanbevolen) Maak extra gebruikers met beheerdersbevoegdheid aan om te zorgen dat HP Universal CMDB-beheerders toegang hebben tot het systeem. Zie de HP Universal CMDB – Handleiding Beheer voor meer informatie over het aanmaken van gebruikers in HP Universal CMDB.

 

Automatisch aanmelden inschakelen

Via geavanceerde aanmeldingsopties kunt u de aanmelding automatiseren, de toegang beperken en rechtstreekse aanmeldingsmogelijkheden instellen voor specifieke pagina's in HP Universal CMDB.

Wanneer automatische aanmelding wordt ingeschakeld vanaf de aanmeldingspagina, wordt de aanmeldingspagina niet geopend wanneer u de volgende keer de URL invoert om HP Universal CMDB te openen, hoeven de aanmeldingsnaam en het wachtwoord niet te worden ingevoerd en wordt de standaardpagina die is ingesteld automatisch geopend.

Let op: Deze optie kan een beveiligingsrisico inhouden en moet met de nodige voorzichtigheid worden gebruikt.

Automatische aanmelding inschakelen:

  1. Selecteer op de aanmeldingspagina van HP Universal CMDB de optie Onthoud mij op deze computer.

  2. Klik wanneer u de sessie wilt afsluiten niet op Afmelden bovenaan op de pagina, maar sluit het browservenster.

Richtlijnen voor het gebruik van automatische aanmelding

Door de optie Afmelden bovenaan op de HP Universal CMDB-pagina te gebruiken, wordt de optie uitgeschakeld. Als u zich afmeldt met de knop Afmelden, wordt de aanmeldingspagina geopend wanneer u zich de volgende keer probeert aan te melden en moet u de aanmeldingsnaam en het wachtwoord opnieuw invoeren. Dit kan handig zijn als meer dan één UCMDB-gebruiker zich op dezelfde computer moet aanmelden met een andere gebruikersnaam en een ander wachtwoord.

 

Standaardtijdslimiet voor afmelding bij inactiviteit van de gebruiker wijzigen

HP Universal CMDB omvat een functie voor automatisch afmelden die ervoor zorgt dat de gebruiker wordt afgemeld wanneer het systeem gedurende een bepaalde tijdsperiode inactief is. Standaard is deze periode ingesteld op 1440 minuten (24 uur). Na verloop van deze periode wordt een bericht weergegeven met een teller van 30 seconden tot afmelding.

In deze taak wordt de methode beschreven om de tijdslimiet aan te passen gedurende welke UCMDB geopend blijft voordat de gebruiker automatisch wordt afgemeld wanneer geen invoer door de gebruiker plaatsvindt.

De standaardafmeldingstijd bij inactiviteit wijzigen:

  1. Selecteer Beheer > Infrastructuurinstellingen > Algemene instellingen > Max. tijd inactief.

  2. Voer een nieuw tijdsinterval in minuten in de kolom Value in. Alle waarden voor maximaal toegestane tijd inactief bevinden zich in het venster Eigenschappen (klik met de rechtermuisknop op Max. tijd inactief > Eigenschappen of dubbelklik op de instelling Max. tijd inactief).

Toegang krijgen tot HP Universal CMDB via de IIS-webserver

Dit gedeelte omvat:

 

Vereiste software voor integratie

De volgende tabel bevat een overzicht van de software die vereist is voor integratie:

IIS-webserver Versie 7.X
HP Universal CMDB-server Versie 10.00 of hoger

 

Ondersteunde configuraties 9.05

De volgende configuraties worden ondersteund voor deze integratie:

BS UCMDB-versie IIS-versie
Windows 2008, 64-bits HP Universal CMDB 10.00 of hoger IIS 7.X op dezelfde server als UCMDB
Windows 2008, 64-bits HP Universal 10.00 of hoger IIS 7.X op aparte servers

 

IIS instellen voor toegang tot UCMDB – Windows 2008

Dit gedeelte bevat een overzicht van de procedure voor het integreren van HP Universal CMDB en IIS voor Windows 2008.

HP Universal CMDB en IIS handmatig integreren:

  1. Als de HP Universal CMDB-server zich niet op dezelfde computer bevindt als IIS, kopieert u alle bestanden uit de map C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\tools\iis_integration naar de map C:\ucmdb_iis op de IIS-computer. Wijzig de volgende bestanden op de IIS-computer:

    1. In het bestand workers.properties.minimal: wijzig de tekenreeks worker.localAjp.host=localhost in de hostnaam van de UCMDB-server.

    2. In het bestand isapi_redirect.properties:

      • log_file moet verwijzen naar een map met de integratielogboeken, bijvoorbeeld c:\ucmdb_iis\isapi.log.

      • worker_file moet de locatie bevatten van het bestand workers.properties.minimal, bijvoorbeeld c:mdb_iis\workers.properties.minimal.

      • worker_mount_file moet de locatie bevatten van het bestand uriworkermap.properties, bijvoorbeeld c:mdb_iis\uriworkermap.properties.

  2. Als de HP Universal CMDB-server op dezelfde computer staat als IIS, wijzigt u het bestand isapi_redirect.properties in C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\tools\iis_integration als volgt:

    1. log_file moet verwijzen naar een map met de integratielogboeken, bijvoorbeeld c:\hp\UCMDB\UCMDBServer\runtime\log\isapi.log.

    2. worker_file moet de locatie bevatten van het bestand workers.properties.minimal, bijvoorbeeld c:\hp\UCMDB\UCMDBServer\tools\iis_integration\workers.properties.minimal.

    3. worker_mount_file moet de locatie bevatten van het bestand uriworkermap.properties, bijvoorbeeld c:\hp\UCMDB\UCMDBServer\tools\iis_integration\uriworkermap.properties

  3. Wijzig de tekenreeks worker.localAjp.host=localhost in de hostnaam van de UCMDB-server (als de HP Universal CMDB-server zich niet op dezelfde machine als IIS bevindt).

  4. Open de IIS-beheerconsole. Voer inetmgr uit vanaf de opdrachtregel.

  5. Dubbelklik op ISAPI-filters.

  6. Klik met de rechtermuisknop op het hoofdvenster van de IIS-beheerconsole en selecteer Toevoegen.

  7. Voeg isapi_redirect.dll als ISAPI-filter aan uw IIS-website toe. De naam van het filter moet betrekking hebben op de taak (bijvoorbeeld tomcat) en het bijbehorende uitvoerbare bestand moet isapi_redirect.dll zijn. Als de UCMDB-server en de IIS-server op aparte machines worden uitgevoerd, moet het uitvoerbare bestand isapi_redirect.dll zijn in de map waarnaar u het hebt gekopieerd op de IIS-machine.

  8. Voeg een nieuwe virtuele map aan uw IIS-website toe. De alias van de virtuele map moet jakarta zijn. De virtuele map moet wijzen naar c:\hp\UCMDB\UCMDBServer\tools\iis_integration (als de map zich bevindt op dezelfde server als UCMDB) of naar de map waarnaar iis_integration werd gekopieerd, als de map zich op een andere server bevindt.

  9. Selecteer de naam van de IIS-server in het deelvenster Verbindingen.

  10. Dubbelklik op ISAPI- en CGI-beperkingen.

  11. Klik met de rechtermuisknop en voer dezelfde informatie in als bij bovenstaande stap 7.

  12. Schakel het selectievakje in om Pad uit te voeren.

  13. Open Handlertoewijzingen.

  14. Selecteer ISAPI-dll. Klik met de rechtermuisknop en selecteer Functierechten bewerken. Klik op Uitvoeren.

  15. Herstart IIS.

  16. Ga in UCMDB naar Infrastructuurinstellingen (Beheer > Infrastructuurinstellingen > Algemene instellingen). Wijzig de optie AJP-verbindingen inschakelen in True en start de UCMDB-server opnieuw op.

  17. Stel de IIS-server in als de front-end server voor UCMDB. Dit kunt u op een van de volgende manieren doen:

    Opmerking: Deze configuratie is alleen nodig wanneer u een directe koppeling maakt naar een rapport met Planner.

    1. In Beheer infrastructuurinstellingen:

      1. Klik op Algemene instellingen.

      2. Wijzig de waarde van het veld URL Front-end in het adres van de IIS-server (http://<naam IIS-server>:<poort>).

    2. In de JMX-console:

      1. Open de webbrowser en voer het volgende adres in:

        http://<naam UCMDB-server>:<poort>/jmx-console.

      2. Klik op UCMDB-UI:name=UI Server frontend settings om de weergavepagina van JMX MBEAN te openen.

      3. Klik op de methode setUseFrontendURLBySettings en typ het adres van de IIS-server als de waarde (http://<naam IIS-server>:<poort>).

      4. Klik op Aanroepen.

      Opmerking: U kunt de JMX-console niet openen vanuit IIS. Basisverificatie kan niet worden uitgevoerd vanaf Jetty.

 

De Data Flow Probe configureren

Voor configuratie van de Data Flow Probe wijzigt u de volgende tekenreeksen in het volgende bestand: C:\hp\UCMDB\DataFlowProbe\conf\DataFlowProbe.properties:

  • serverName = <IIS-hostnaam>
  • serverPort = <IIS HTTP-poort>, standaard 80

De URL voor IIS (bijvoorbeeld http://<IIS- hostnaam>/ucmdb) kan nu worden gebruikt voor toegang tot UCMDB, de JMX-console, de UCMDB SDK, enzovoort.

UCMDB configureren voor integratie met SiteMinder (optioneel)

Met de volgende procedure schakelt u integratie van UCMDB met SiteMinder in:

  1. Vereisten:

    • Zorg ervoor dat CA SiteMinder geïnstalleerd is in uw gebruikersomgeving.
    • Zorg ervoor dat Microsoft IIS Web Server geïnstalleerd is op dezelfde machine als CA SiteMinder Client Agent.
  2. Stel IIS in voor toegang tot UCMDB.

    Zie Toegang krijgen tot HP Universal CMDB via de IIS-webserver hierboven voor meer informatie.

  3. Schakel AJP-verbindingen in.

    Selecteer in de module Beheer de optie Beheer infrastructuurinstellingen > Algemene instellingen en stel AJP-verbindingen inschakelen in op True.

  4. Schakel LW-SSO in in OUCMDB:

    1. Schakel aanmelding bij UCMDB met LW-SSO in. Zie de HP UCMDB en Configuration Manager - Beveiligingshandleiding voor meer informatie.

    2. Ga in de JMX-console naar UCMDB-UI:name=LW-SSO Configuration. Roep in de methode setUserName aan en configureer de instellingen van de LW-SSO IDM-gebruikersnaam als volgt:

      • Is inbound handler enabled = True
      • LW-SSO IDM User Name = sm-user
  5. Contoleer op een succesvolle integratie van UCMDB met SiteMinder.

    Open http://ucmdb-server/ucmdb-ui met de gebruikersnaam en het wachtwoord in uw gebruikersmap.

    Nadat SiteMinder de aanmeldingsgegevens van de gebruiker heeft gevalideerd, wordt u direct doorgestuurd naar UCMDB en hoeft u uw UCMDB-gebruikersnaam en -wachtwoord niet in te voeren.

Werken met UCMDB in niet-Engelse taalversies

Dit gedeelte omvat:

 

Problemen bij installatie en implementatie

  • Als u in uw browser de Japanse, Chinese of Koreaanse taal gebruikt, moet u ervoor zorgen dat Oost-Aziatische talen zijn geïnstalleerd voor de HP Universal CMDB-server. Op de machine waarop de HP Universal CMDB-server is geïnstalleerd, moet u Configuratiescherm > Landinstellingen > Talen > Bestanden voor Oost-Aziatische talen installeren.

  • HP Universal CMDB in een I18N-omgeving wordt ondersteund voor HP Universal CMDB dat is geïnstalleerd op een Windows- of Linux-platform.

  • Het installatiepad voor HP Universal CMDB-componenten mag geen niet-Engelse taaltekens bevatten.

  • De upgradewizard voor versie 10.00 biedt ondersteuning voor een niet-Engelse gebruikersinterface; de upgradewizard voor versie 10.10 biedt geen ondersteuning voor een niet-Engelse gebruikersinterface. (De upgrade werkt zelf naar behoren.)

 

Problemen met de databaseomgeving

  • Als u in een niet-Engelstalige HP Universal CMDB-omgeving wilt werken, kunt u een Oracle Server-database, Microsoft SQL Server-database of PostgreSQL Server-database gebruiken. De geselecteerde taal voor de UCMDB-server moet dezelfde zijn als de taal in de regionale instellingen van het Windows-besturingssysteem. Wanneer een Oracle Server-database wordt gebruikt, kan de versleuteling van de database ook UTF-8 of AL32UTF-8 zijn, waarmee zowel niet-Engelse talen als meerdere talen worden ondersteund.

  • Wanneer u een nieuw Oracle-exemplaar in een Oracle-database maakt, moet u de tekenset voor elke exemplaar opgeven. Alle tekengegevens, inclusief de gegevens in de gegevensbibliotheek, zijn opgeslagen in de tekenset van het exemplaar. Raadpleeg het gedeelte Controlelijst met algemeen overzicht van Oracle in de HP UCMDB-databasehandleiding.

  • De Database Query Monitor kan worden aangesloten op een Oracle-database, maar de Oracle-gebruikersnamen en -wachtwoorden mogen uitsluitend Engelse tekens bevatten.

 

Ondersteuning Multi-Lingual User Interface (MLU)

Gebruik de taalvoorkeuroptie van uw browser om te selecteren hoe u HP Universal CMDB wilt weergeven. De gekozen taalvoorkeur is alleen van toepassing op uw lokale machine (de clientmachine) en niet op de HP Universal CMDB-servermachine of de machines van andere gebruikers die dezelfde HP Universal CMDB-machine benaderen.

De gebruikersinterface van HP Universal CMDB kan in de volgende talen in uw webbrowser worden weergegeven:

Nederlands Koreaans
Engels Portugees
Frans Russisch
Duits Vereenvoudigd Chinees
Italiaans Spaans
Japans    

Opmerking:  

  • De bovenstaande talen zijn relevant voor versie 10.00.

  • De delta tussen UCMDB 10.00 en UCMDB 10.10 is niet vertaald.

HP Universal CMDB instellen en weergeven in een bepaalde taal:

  1. Installeer de juiste lettertypen voor de taal op uw lokale machine (als dit nog niet is gebeurd). Als u een taal in uw webbrowser kiest waarvoor geen lettertypen zijn geïnstalleerd, geeft HP Universal CMDB de tekens weer als als vierkantjes.

  2. Als u bent aangemeld bij HP Universal CMDB, moet u zich afmelden. Klik op Afmelden bovenaan in het HP Universal CMDB-venster.

    Sluit alle geopende browservensters, of maak de cache leeg.

  3. Als HP Universal CMDB wordt uitgevoerd met Internet Explorer, configureert u de webbrowser op uw lokale machine om de taal te selecteren waarin u HP Universal CMDB wilt weergeven (Extra > Internetopties).

    1. Klik op de knop Talen en selecteer in het dialoogvenster met taalvoorkeuren de taal waarin u HP Universal CMDB wilt weergeven.

    2. Als de gewenste taal niet in het dialoogvenster wordt weergegeven, klikt u op Toevoegen om de lijst met talen weer te geven. Selecteer de taal die u wilt toevoegen en klik op OK.

    3. Klik op Omhoog verplaatsen om de geselecteerde taal naar de eerste regel te verplaatsen.

    4. Klik op OK om de instellingen op te slaan.

    5. Open het aanmeldingsvenster van HP Universal CMDB.

    6. Selecteer in het menu van Internet Explorer het item Beeld > Vernieuwen. HP Universal CMDB wordt onmiddellijk vernieuwd en de gebruikersinterface wordt weergegeven in de geselecteerde taal.

Opmerking: Zie http://support.microsoft.com/kb/306872/en-us voor meer informatie over het weergeven in Internet Explorer van webpagina's in andere talen.

De UCMDB-e-mailserver configureren - Optioneel

De UCMDB-e-mailserver configureren:

  1. Selecteer Beheer > Infrastructuurinstellingen > Instellingen e-mail in UCMDB.
  2. Definieer de instelling SMTP-server: voer de naam van de SMTP-server in.
  3. Bewerk de instelling SMTP-serverpoort: de standaardwaarde is 25.
  4. U kunt informatie opgeven voor een secundaire server die als back-up voor de hoofd-SMTP-server fungeert. Herhaal stap 2 en 3 maar geef de naam op van de Secundaire SMTP-server en de Poort secundaire SMTP-server.
  5. Wijzig de instelling voor E-mailverzender in de naam die moet verschijnen in rapporten die HP Universal CMDB verstuurt.
  6. Als u gebruikers in staat wilt stellen om de naam voor de E-mailverzender te wijzigen in het formulier dat de e-mail verzendt, wijzigt u de waarde voor Verzender bewerkbaar in TRUE. Laat anders FALSE staan als waarde.

Planning van grote capaciteiten voor UCMDB

Dit gedeelte omvat:

 

Planning van grote capaciteiten - overzicht

In de standaardconfiguratie kan HP Universal CMDB werken met een implementatie van meer dan 25 miljoen CI's en relaties. Als u met een grotere implementatie wilt werken, moet u de volgende configuratie instellen:

  • Afhankelijk van het aantal CI's en relaties vergroot u de CMDB-heap als volgt:

    Aantal CI' s en relaties Heap-grootte
    Tot 40 miljoen 8 GB
    Meer dan 40 miljoen, en maximaal 60 miljoen 16 GB
  • Als u werkt met een Oracle-database, stelt u de Oracle Database SGA als volgt in: 4 GB ondersteund, 8 GB aanbevolen.

In de volgende tabel worden de maximale aantallen ondersteunde CI's en relaties voor een UCMDB-implementatie weergegeven:

Database Maximaal aantal CI' s en relaties
Oracle

60 miljoen CI's en relaties

MS SQL Server 2012 60 miljoen CI's en relaties
MS SQL Server – eerdere versies 40 miljoen CI's en relaties
PostgreSQL 12,5 miljoen CI's en relaties

 

De UCMDB-server configureren voor grote capaciteiten

Voordat het systeem het gewenste aantal CI's en relaties kan ondersteunen, moet u de volgende parameters bijwerken op de UCMDB-server:

  CI´s en relaties  
Parameter ≤ 40 miljoen
> 40 miljoen; ≤ 60 miljoen
Locatie

wrapper.java.initmemory

2048

8192

  • Windows: C:\hp\UCMDB\UCMDBServer
    \conf\wrapper-platform.conf
  • Linux: /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer
    /conf/wrapper-platform.conf
wrapper.java.maxmemory

8192

16384
dal.object.condition.max.
result.size
50000000 50000000
  • Windows: C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\bin
    \settings.override.properties
  • Linux: /opt/hp/UCMDB/UCMDBServer
    /bin/settings.override.properties
dal.use.memory.instead.temp.
table.high.threshold.oracle
6000000 6000000
dal.joinf.max.result.size 4000000 4000000

 

De Oracle-database configureren voor grote capaciteiten

Wanneer u werkt met een systeem dat meer dan 40 miljoen objecten en relaties bevat, kunt u de prestaties verbeteren door de omvang van de Oracle SGA te vergroten van 6 naar 8 GB (de aanbevolen configuratie). Hierdoor worden de prestaties verbeterd voor zowel de TQL-berekening voor verschillende typen TQL-query's als voor gegevensinvoerbewerkingen die worden uitgevoerd op het systeem.

 

Configuration Manager configureren voor grote capaciteit

Configuration Manager kan met maximaal 20.000 samengestelde CI's werken in één beheerde weergave. Om deze functionaliteit in te schakelen, voert u de volgende stappen uit:

Opmerking:

  • Als u deze functionaliteit wilt inschakelen, wordt het aanbevolen Configuration Manager te installeren op een server die minimaal 8 GB geheugen (RAM) bevat.
  • Beheerde weergaven die zijn gebaseerd op dynamische TQL-query's en die resulteren in meer dan 20.000 samengestelde CI's, worden niet ondersteund.

  1. Om toegang te krijgen tot de JMX-console, start u uw webbrowser en voert u het volgende adres in: http://<servernaam>:<poortnummer>/cnc/jmx-console, waarbij <servernaam> staat voor de naam van de machine waarop Configuration Manager geïnstalleerd is.

  2. Voer de aanmeldingsgegevens voor de JMX-console in.

  3. Klik op Configuration Manager > View Service. Selecteer supportLargeViews en klik op Invoke.

  4. Wijzig in UCMDB de waarde van de instelling TQL - Groep Weergave resultaatgrootte in 500.000 (Beheer > Beheer infrastructuurinstellingen > TQL-instellingen).

  5. Voer een van de volgende stappen uit:

    • Als u de Windows-service van HP Universal CMDB Configuration Manager 10.10 gebruikt om Configuration Manager te starten, navigeert u naar de map <installatiemap_Configuration_Manager>/bin/ en dubbelklikt u op het bestand edit-server-0.bat. Op het tabblad Java verhoogt u de waarde van de parameter voor maximumgrootte geheugengroep in 4096 of groter.
    • Als u het bestand start-server-0.bat gebruikt om Configuration Manager te starten, bewerkt u het bestand start-server-0.bat en verhoogt u de waarde van de parameter –Xmx in 4096 of groter.

 

Systeemcapaciteittest

Instellingen

De capaciteit voor de systeemtest was 60 miljoen CI's en relaties.

  • De volgende hardware werd gebruikt voor de test:

    Rol Type machine CPU Geheugen BS + SW van derden
    CMDB- HP Proliant BL460c G6 2 x Intel Xeon-processor 2.93 GHz Quad core 32 GB
    • Win 2008 R2 64-bits
    • Red Hat Enterprise Linux Server release 6.3 (Santiago)
    Data Flow Probe

    HP ProLiant DL380 G4p

    2 x 3.0 GHz CPU 4 MB Windows 2008 Server EE
    Database HP Proliant DL380 G7 2x6 2.80 GHz Intel Xeon-processor 64 GB
    • Win 2008 R2 64-bits
    • Red Hat Enterprise Linux Server 6.3 (Santiago)
  • De volgende softwareversie werd gebruikt voor de test:

    • Oracle Database 11g, Release 11.2.0.3.0
  • De volgende bedrijfsstromen werden getest als onderdeel van de systeemtest:

    • TQL-berekening

      TQL's werden ingedeeld in subgroepen op basis van de grootte van het resultaat (<100, <1000 en <10000), al naargelang de gegevensset die de TQL ophaalt en al naargelang de TQL-configuratie:

      • Lijkend op-voorwaarde
      • Lijkend op - niet-hoofdlettergevoelig
      • Verschillende aantallen hiërarchieën in de TQL-resultaten (1-5)
      • Compound
      • Subgrafiek
    • Gegevensbewerking

      Het gegevensbewerkingsscenario in de systeemtest omvatte invoegen, updaten en verwijderen.

    • Enrichments

      Enrichment-scenario's omvatten invoegen, updaten en verwijderen.

Results

Na een test waarbij het systeem gedurende 24 uur werd belast met een scenario waarin het uitvoeren van query's, het invoeren van gegevens en het uitvoeren van enrichments aan de orde kwamen, werden de volgende resultaten behaald:

  • Het systeem was gedurende de gehele uitvoering stabiel. Geen herstarts, geheugenlekken of andere degradaties in de resultaten werden waargenomen gedurende de uitvoering.
  • De systeemprestaties waren acceptabel.

Configuration Manager openen

Aanmelden bij Configuration Manager

U opent Configuration Manager met behulp van een ondersteunde webbrowser, vanaf een computer met een netwerkverbinding (intranet of internet) met de Configuration Manager-server. Het toegangsniveau hangt af van de gebruikersrechten. Voor meer informatie over het verlenen van gebruikersrechten raadpleegt u het gedeelte over gebruikers en rollen in de HP Universal CMDB – Handleiding Beheer.

Raadpleeg de HP Universal CMDB Support Matrix-document voor meer informatie over de vereisten voor de browser en de minimumvereisten om Configuration Manager goed te kunnen bekijken.

Raadpleeg de HP UCMDB-beveiligingshandleiding voor meer informatie over beveiligde toegang tot Configuration Manager.

Raadpleeg Implementatieproblemen oplossen - Aanmelden bij Configuration Manager voor het oplossen van problemen bij de toegang tot Configuration Manager.

  1. Voer in de webbrowser de URL van de Configuration Manager-server in, bijvoorbeeld http://<servernaam>.<domeinnaam>:<poort>/cnc, waarbij <servernaam>.<domeinnaam> staat voor de volledig gekwalificeerde domeinnaam (FQDN) van de Configuration Manager-server en <poort> staat voor de poort die tijdens installatie geselecteerd is.

  2. Klik op Aanmelden. Na het aanmelden verschijnt de gebruikersnaam in de rechterbovenhoek van het scherm.

Afmelden

Wanneer u uw sessie hebt voltooid, is het aan te bevelen dat u zich bij de website afmeldt, om toegang door onbevoegden te voorkomen.

Klik op Afmelden boven aan de pagina.

Opmerking: Standaard verloopt de sessie na 30 minuten.

De JMX-console voor Configuration Manager openen

Indien u problemen moet oplossen of bepaalde configuraties moet aanpassen, moet u mogelijk de JMX-console gebruiken.

U opent de JMX-console als volgt:

  1. Zorg ervoor dat serverbeheermachtingingen zijn verleend in UCMDB. Raadpleeg HP Universal CMDB – Handleiding Beheer voor meer informatie.

  2. Open de JMX-console op http://<servernaam>:<applicatiepoort>/cnc/jmx-console. De poort is de poort die tijdens de installatie van Configuration Manager is geconfigureerd.

Aanvullende use-cases voor Configuration Manager

Een installatie van Configuration Manager naar een andere machine verplaatsen

Gebruik deze procedure als u een installatie van Configuration Manager van een machine naar een andere machine wilt verplaatsen, terwijl het databaseschema intact blijft en met dezelfde UCMDB-server verbinding wordt gemaakt.

  1. Voer een nieuwe installatie van Configuration Manager uit op de doelcomputer.
  2. Stop de Configuration Manager-servers op zowel de bron- als de doelcomputer.
  3. Kopieer de mappen \conf en \security van de broncomputer naar de relevante locatie op de doelcomputer.

  4. Start de Configuration Manager-server op de doelmachine.

Poortnummers wijzigen na de installatie

Zie Configuration Manager opnieuw configureren voor het wijzigen van poortnummers (of elke andere installatieparameter).

Systeeminstellingen naar een ander systeem kopiëren

  1. Open Configuration Manager op de bronmachine. Ga naar Beheer > Instellingen en klik op de knop Configuratieset exporteren naar een ZIP-bestand .

    Voordat u gaat exporteren, kunt u specifieke onderdelen van de configuratie uitsluiten. Hiertoe schakelt u het selectievakje naast het betreffende configuratie-item uit.

  2. Kopieer de geëxporteerde configuratie naar de doelmachine.

  3. Open Configuration Manager op de doelmachine. Ga naar Beheer > Instellingen en klik op de knop Configuratieset importeren .

Back-ups maken en terugzetten

U kunt een back-up maken van een installatie van Configuration Manager, zodat u problemen kunt oplossen waarvoor anders een volledig nieuwe installatie vereist zou zijn.

  • Back-up maken

    Maak een back-up van de volgende gegevens:

    • de submappen \conf en \security in de installatiemap van Configuration Manager. (dit kan worden gedaan terwijl het systeem actief is, zonder het te hoeven onderbreken)

    • het databaseschema

    • het registeritem in: HKEY_LOCAL_MACHINE\SOFTWARE\Microsoft\Windows\CurrentVersion\Uninstall\HP Universal CMDB Configuration Manager 10.01 (alleen op Windows-systemen)

  • Herstellen

    Deze procedure moet worden uitgevoerd op een nieuw systeem dat geen installatie van Configuration Manager bevat.

    1. Installeer Configuration Manager op de doelcomputer door het bestand HPCM_10.01.exe (op Windows-systemen) of het bestand HPCM_10.01.bin (op Linux-systemen) uit te voeren.

    2. Stop de Configuration Manager-server.
    3. Zet de mappen \conf en \security terug. Gebruik de methode voor het terugzetten van de back-up die overeenkomt met de methode die u hebt gebruikt om de back-up te maken. Overschrijf de mappen die zijn gemaakt tijdens de installatie die u hebt uitgevoerd in stap 1.

    4. Zet het databaseschema terug. Als u de back-up op een andere databaseserver terugzet, moet u de eigenschap url in het bestand database.properties (in de map \conf) aanpassen, zodat deze overeenkomt met de naam van de nieuwe databaseserver.

    5. Start de Configuration Manager-server.

Implementatieproblemen oplossen - Beschikbare bronnen voor probleemoplossing voor UCMDB

  • Oplossingen voor problemen bij de installatie. Voor het oplossen van algemene fouten die u kunt tegenkomen bij de installatie van HP Universal CMDB, en de oplossingen voor deze problemen. Zie Implementatieproblemen oplossen - UCMDB-server hierna.
  • Oplossingen voor problemen bij aanmelding. Voor het oplossen van problemen met aanmelding bij HP Universal CMDB.
  • HP Software-database met oplossingen voor bekende problemen. Voor het zoeken naar probleemoplossingen voor tal van onderwerpen. Op de website van HP Software Support kunt u de HP Software-database met oplossingen voor bekende problemen openen door in het menu Help van HP Universal CMDB het item Probleemoplossing & Kennisdatabase te kiezen.

    Alleen geregistreerde klanten hebben toegang tot de bronnen op de HP Software Support-website. Klanten die zich nog niet hebben geregistreerd, kunnen dat op deze website doen.

  • HP Universal CMDB-logboekbestanden. Voor het oplossen van CMDB-runtimeproblemen. Raadpleeg voor meer informatie het gedeelte over CMDB-logboekbestanden in de HP Universal CMDB – Handleiding Beheer.
  • Logboekbestanden Data Flow-beheer. Voor het oplossen van DFM-problemen. Raadpleeg voor meer informatie het gedeelte over logboekbestanden van Data Flow-beheer in de HP Universal CMDB – Handleiding Beheer.
  • Query-logboekbestanden. Voor het weergeven van definities voor query-parameterlogbestanden. Raadpleeg voor meer informatie het gedeelte over CMDB-logboekbestanden in de HP Universal CMDB – Handleiding Beheer.

Implementatieproblemen oplossen - UCMDB-server

Probleem: UCMDB start niet automatisch wanneer het systeem opnieuw wordt gestart.

Oplossing:

  1. Open het dialoogvenster met Windows-services en selecteer de service UCMDB_Server.
  2. Open het dialoogvenster Eigenschappen van UCMDB_Server (lokaal).
  3. Open het tabblad General en controleer of:

    • Het veld Path to executable wijst naar de juiste locatie van het uitvoerbare bestand.
    • De service is geconfigureerd om automatisch te starten (Startup type is Automatic).
  4. Controleer of op het tabblad Log On de service de juiste gebruiker gebruikt voor aanmelding. Raadpleeg de HP UCMDB-beveiligingshandleiding voor meer informatie over het wijzigen van de servicegebruiker.
  5. Controleer op het tabblad Dependencies of de service is geconfigureerd om geen afhankelijkheden te hebben (No Dependencies).

Implementatieprobleen oplossen - Aanmelden bij UCMDB

Dit gedeelte bevat de volgende onderwerpen:

   

Mogelijke oorzaken van het feit dat u zich niet kunt aanmelden bij UCMDB

Gebruik de volgende informatie om mogelijke oorzaken op te sporen van problemen bij het aanmelden bij HP Universal CMDB.

Probleem/Mogelijke oorzaken

Oplossingen

HP Universal CMDB is niet met succes gestart.

Indicatie: In het bestand startup.log ontbreekt de volgende regel:

======== Alle componenten gestart ========

Oplossing 1: Controleer of de HP Universal CMDB-server gestart en actief is door de webconsole http://<servernaam>:8080/web-console te openen, waarbij <servernaam> de naam is van de HP Universal CMDB-server waarmee u verbinding maakt.

Oplossing 2: Controleer de databaseverbinding:

Ga als volgt te werk om te controleren of de databaseserver gestart en actief is:

  1. Start de webbrowser en ga naar: http://<servernaam>:8080/jmx-console, waarbij <servernaam> de naam is van de machine waarop HP Universal CMDB is geïnstalleerd.

  2. Klik onder UCMDB op UCMDB:service=Dal Services om de weergavepagina van JMX MBEAN te openen.

  3. Roep de functie getDbContext aan met de waarde 1 voor de parameter customerID.

  4. Controleer of de bewerking probleemloos verloopt.

Oplossing 3: Controleer de verbindingsparameters voor de database op juistheid. Controleer of u zich kunt aanmelden bij de databaseserver met de aanmeldingsgegevens die u hebt opgegeven tijdens de configuratieprocedure.

Oplossing 4: Gebruik het logbestand C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\runtime\log\cmdb.dal.log om de databaseverbindingen te controleren.

Oplossing 5: Typ, om te controleren of de databaseverbinding geldig is, in het DOS-venster van Windows (cmd.exe): sqlplus cmdb/cmdb@skazal.

De CMDB is beschadigd (er is bijvoorbeeld per ongeluk een gebruikersrecord gewist in de CMDB).

Importeer een eerder gemaakte back-up van het databasebestand. Raadpleeg HP Universal CMDB – Databasehandleiding voor meer informatie.

Belangrijk: De HP Universal CMDB-server moet uitgeschakeld zijn tijdens het importeren van de database.

Opmerking: Bij het importeren van een eerder gemaakte back-up van een databasebestand gaan alle gegevens die daarvoor in het systeem aanwezig waren verloren.

De aanmelding bij HP Universal CMDB mislukt. Dit kan worden veroorzaakt door een onjuiste combinatie van aanmeldingsnaam en wachtwoord.

Controleer of u de juiste combinatie van aanmeldingsnaam en wachtwoord invoert.

HP Universal CMDB-aanmelding mislukt door onverwachte fouten.

Oplossing 1: Selecteer Start > Programma's > HP UCMDB > HP Universal CMDB Server Status en controleer of de service is gestart.

Oplossing 2: Zoek in de volgende logbestanden naar fouten:

  • C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\runtime\log\error.log

  • C:\hp\UCMDB\UCMDBServer\runtime\log\ui-server.log

Neem bij fouten die u onbekend voorkomen contact op met HP Software Support.

   

Java niet geïnstalleerd op de clientmachine

Als Java niet op uw machine is geïnstalleerd of als u een versie hebt eerder dan 6.u10, wordt tijdens het aanmelden een bericht weergegeven waarin u wordt gevraagd de juiste versie van Java Runtime Environment te installeren. JRE is vereist voor weergave van HP Universal CMDB-applets.

Klik op de desbetreffende knop om HP Universal CMDB opdracht te geven Java te installeren van oracle.com of de HP Universal CMDB-server.

De Java-configuratie bijwerken

Het volgende bericht wordt weergegeven wanneer HP Universal CMDB problemen detecteert met het initiële geheugen:

Opmerking: Vanaf Java versie 6 update 10 wordt dit bericht niet meer weergegeven omdat het niet langer relevant is.

Implementatieproblemen oplossen - Configuration Manager upgraden

  • Probleem. De upgrade naar versie 10.01 is mislukt. Om terug te keren naar versie 9.3x voert u onderstaande stappen uit:

    • Verwijder Configuration Manager versie 10.01.
    • Herstel de installatiemap van Configuration Manager versie 9.3x op de oorspronkelijke locatie (voorafgaand aan de upgrade hebt u van deze map een back-up gemaakt).
    • Zet de database terug (voorafgaand aan de upgrade hebt u van de database een back-up gemaakt).
    • Importeer het Windows-registeritem (voorafgaand aan de upgrade hebt u daarvan een back-up gemaakt).
  • Implementatieproblemen oplossen - Aanmelden bij Configuration Manager

    Probleem. U hebt de juiste rechten gekregen voor Configuration Manager, maar u kunt zich niet aanmelden.

    Oplossing. Controleer of de volgende parameters correct geconfigureerd zijn in UCMDB:

    • LW-SSO - Initreeks: Deze tekenreeks mag niet leeg zijn.
    • LW-SSO - Domein: Moet ingesteld zijn op hetzelfde domein als UCMDB.
    • LW-SSO - Vertrouwde DNS-domeinen: Hier moet het domein van Configuration Manager staan, ook als dit hetzelfde is als het UCMDB-domein.

    Probleem. Er is een fout opgetreden in de UCMDB-verbinding.

    Oplossing. Een van de volgende fouten is mogelijk de oorzaak:

    • De UCMDB-server is uitgevallen. Start Configuration Manager opnieuw op nadat UCMDB weer helemaal hersteld is (controleer of de status van de UCMDB-server inderdaad Up is).

    • De UCMDB-server is actief maar de verbindingsreferenties of URL van Configuration Manager zijn onjuist.

    Probleem. Na het wijzigen van de UCMDB-verbindingsinstellingen (bijvoorbeeld wijzigingen aan: host/poort/protocol/SRP), kan Configuration Manager-server niet worden gestart.

    Oplossing. Configureer Configuration Manager opnieuw en geef de UCMDB-verbindingsinstellingen op die overeenkomen met uw laatste wijzigingen. De wizard om de configuratie opnieuw uit te voeren (HPCM_10.01.exe), bevindt zich in de map <installatiemap_Configuration_Manager>\_installation.

    Probleem. Wijzigingen aan het UCMDB-klassemodel worden niet gedetecteerd in Configuration Manager.

    Oplossing. Start de Configuration Manager-server opnieuw op.

    Probleem. Het Configuration Manager-logboek bevat een UCMDBExecution timeout expired-fout.

    Oplossing. Deze fout treedt op wanneer de UCMDB-database overbelast is. Om deze fout te corrigeren, kunt u de time-out van de verbinding als volgt verlengen:

    1. Maak een jdbc.properties-bestand in de map UCMDBServer\conf.

    2. Voer de volgende tekst in: QueryTimeout=<aantal seconden>.

    3. Start de UCMDB-server opnieuw op.

    Probleem. In Configuration Manager kunt u geen weergave toevoegen om te beheren.

    Oplossing. Wanneer een weergave wordt toegevoegd om te beheren, wordt een nieuwe TQL aangemaakt in UCMDB. Indien de maximumlimiet voor actieve TQL's bereikt is, kan de weergave niet worden toegevoegd. Verhoog de limiet voor actieve TQL's in UCMDB door in Beheer infrastructuurinstellingen de volgende instellingen te wijzigen:

    • Max. aantal actieve server-TQL's

    • Max. aantal actieve klanten-TQL's

    Probleem. Het HTTPS-servercertificaat is niet geldig.

    Oplossing. Een van de volgende fouten is mogelijk de oorzaak:

    • De geldigheidsdatum van het certificaat is verstreken. U hebt een nieuw certificaat nodig.

    • De certificeringsinstantie op het certificaat is geen vertrouwde instantie. Voeg de certificeringsinstantie toe aan uw lijst van vertrouwde basiscertificeringsinstanties

    Probleem. Wanneer u zich aanmeldt vanaf de aanmeldingspagina van Configuration Manager, krijgt u een aanmeldingsfout of wordt de toegang geweigerd.

    Oplossing. Controleer of de LW-SSO-instellingen correct zijn. Zie voor meer informatie de algemene informatie over LW-SSO in de HP Universal CMDB Configuration Manager - Beveiligingshandleiding.

    Probleem. De Configuration Manager-server start niet, omdat foutieve databaseaanmeldingsgegevens werden ingevoerd.

    Oplossing. Indien u de databaseaanmeldingsgegevens hebt gewijzigd en de server start niet, is het mogelijk dat de aanmeldingsgegevens fout zijn. Het databasewachtwoord moet opnieuw worden gecodeerd en er moeten nieuwe aanmeldingsgegevens in het configuratiebestand worden ingevoerd. Ga als volgt te werk:

    1. Open een opdrachtregel en voer de volgende opdracht uit om het bijgewerkte databasewachtwoord te coderen:

      <Installatiemap_Configuration_Manager>\bin\encrypt-password.bat –p <wachtwoord>

      waarbij het resultaat een gecodeerd wachtwoord is.

    2. Kopieer het gecodeerde wachtwoord (inclusief het voorvoegsel {ENCRYPTED}) naar de parameter db.password in <installatiemap_Configuration_Manager>\conf\database.properties.

    Probleem. De Configuration Manager Tomcat-server start niet wegens een probleem met binden van een poort.

    Oplossing. Voer een van de volgende oplossingen uit:

    • Start de wizard voor voltooiing van de installatie en vervang de serverpoorten van Configuration Manager.

    • Breek het andere proces af dat de Configuration Manager-poorten bezet.

    • Wijzig de poorten handmatig in de configuratiebestanden van Configuration Manager, door het volgende bestand te bewerken: <installatiemap van Configuration Manager>\servers\server-0\conf\server.xml en de relevante poorten bij te werken:

      • HTTP (8180): regel 69

      • HTTPS (8143): regels 71, 90

    Probleem. U ontvangt een melding dat er onvoldoende geheugen is.

    Oplossing. Ga als volgt te werk om de opstartparameters van de server te wijzigen:

    1. Voer het volgende batchbestand uit:

    2. <installatiemap van Configuration Manager>/bin/edit-server-0.bat

    3. Wijzig de volgende instellingen:

    4. -Dapplication.ms=<oorspronkelijke grootte geheugengroep>
      -Dapplication.mx=<maximale grootte geheugengroep>

    Probleem. Wijzigingen van CI's in UCMDB zijn niet zichtbaar in Configuration Manager.

    Oplossing. Configuration Manager maakt gebruik van een asynchroon offline-analyseproces. Het proces heeft mogelijk nog niet de meest recente wijzigingen in UCMDB verwerkt. Om dit op te lossen, kunt u het volgende proberen:

    • Wacht enkele minuten. Standaard worden uitvoeringen van analyseprocessen elke 10 minuten herhaald. Deze waarde kunt u instellen in Beheer > Instellingen.

    • Voer een JMX-aanroep uit om de offline-analysebewerking op de betreffende weergave uit te voeren.

    • Klik in Beleidsregels op de knop Beleidsanalyse herberekenen. Hiermee wordt het offline-analyseproces voor alle weergaven geopend (dit kan enige tijd duren). Mogelijk moet u tevens een kunstmatige wijziging in een beleidsregel aanbrengen en deze opslaan.

    Implementatieproblemen oplossen - Algemene beperkingen en probleemoplossing van Configuration Manager

    Beperkingen

    • De tijdinstellingen op de UCMDB- en Configuration Manager-servers moeten worden gesynchroniseerd, tot op de seconde.

    • De tijdzone en tijdnotatie op de UCMDB- en Service Manager-servers moeten worden gesynchroniseerd.

    • U kunt een nieuw CI-type dat u in UCMDB hebt gemaakt pas zien nadat u zich bij Configuration Manager hebt afmeld en vervolgens weer hebt aangemeld.
    • Telkens als de tijd op de Tomcat-server van Configuration Manager wordt gewijzigd, moet de server opnieuw worden gestart om de tijd op de server bij te werken.

    Probleemoplossing

    Probleem. Als u de Configuration Manager-service start, krijgt u de volgende foutmelding:

    Windows could not start the HP Universal CMDB Configuration Manager on Local Computer. For more information, review the System Manager Event log. If this is a non-Microsoft service, contact the service vendor, and refer to service-specific error code 0.

    Oplossing. Doe het volgende:

    1. Ga naar de map <Configuration_Manager_installation_directory>\cnc\bin en voer de volgende opdracht uit:

    2. edit-server-0.bat

    3. Selecteer het tabblad Startup. Selecteer in de vervolgkeuzelijst Mode (onderaan) jvm in plaats van exe.

    4. Klik op OK.

    5. Voer de service uit.

    Implementatieproblemen oplossen - Configuration Manager-verificaties

    Probleem. Tijdens verificatie van Configuration Manager keert u na verwijzing naar de UCMDB-aanmeldingspagina niet terug naar Configuration Manager, maar wordt UCMDB geopend.

    Oplossing. De cookie van de Configuration Manager-verificatiesessie wordt geblokkeerd of geweigerd bij gebruik van Internet Explorer-versie 6.0, 7.0 of 8.0. Voeg de Configuration Manager-server toe aan de zone Intranet/Vertrouwd in de beveiligingszones van Internet Explorer op uw computer (Extra > Internetopties > Beveiliging > Lokaal intranet > Websites > Geavanceerd). Hierdoor worden alle cookies geaccepteerd.

    Oplossing. Zorg ervoor dat de LW-SSO-configuratie in de UCMDB-instellingen correct is. Raadpleeg het gedeelte over LW-SSO in de HP UCMDB-beveiligingshandleiding voor meer informatie.

    Mogelijke oplossing. Zorg ervoor dat u de toepassing opent met de volledig gekwalificeerde domeinnaam (FQDN) in de aanmeldings-URL (bijvoorbeeld: http://mijnserver.bedrijfsdomein.com/WebApp).

    © Copyright 2002-2013 Hewlett-Packard Development Company, L.P.